Alternatieven voor (interlandelijke) adoptie

Samenvatting

Justitiële verkenningen besteedde in 1979 voor het eerst aandacht aan adoptie van buitenlandse kinderen. Er was destijds vooral veel aandacht voor het aanpassingsproces van adoptiekinderen aan een vreemde cultuur, discriminatie en verlies van identiteit. Ook de vraag of raciale verschillen tussen ouders en kind al dan niet doorwerkten in hun onderlinge relatie was een onderwerp. Er zijn - vanzelfsprekend - parallellen en verschillen met de huidige adoptiesituatie en -discussie. Een parallel is bijvoorbeeld de problematisering van culturele verschillen. Vooral de afgelopen jaren worden deze vaak als een argument tegen interlandelijke adoptie aangevoerd. Het meest in het oog springende verschil met de adoptiesituatie destijds is natuurlijk dat adoptie tegenwoordig in één adem wordt genoemd met kinderhandel. Termen als 'de adoptie-industrie' en 'de adoptielobby' zijn gemeengoed geworden. Verschillende auteurs in dit themanummer wijzen erop dat de belangen van het kind weer meer voorop zouden moeten staan in de adoptiepraktijk.

Paul Vlaardingerbroek besteedt in deze editie van Justitiële verkenningen over adoptie aandacht aan de interlandelijke adoptie.

Inleiding

Wie de krantenkoppen en andere mediaberichten volgt, kan niet anders concluderen dan dat over adoptie veel negatieve berichten verschijnen. Kinderhandel, kinderroof, mislukkingen in adoptie‑ gezinnen, enzovoort. Daartegenover staan verhalen van kinderen die gelukkig zijn geworden in hun adoptiegezin, en verhalen van adoptieouders die zich gelukkig voelen met hun kind. Het is moei‑ lijk om in een beperkt aantal woorden uitgebreid in te gaan op de diverse ‘ins and outs’ van (het rechtsinstituut van de) adoptie. Inter‑ landelijke adoptie wordt soms gezien als een noodzakelijk kwaad omdat kinderen niet opgevoed kunnen worden in het herkomst‑ land en/of daar geen gelukkige toekomst tegemoet gaan. Vanuit die beschermingsgedachte is de adoptie in 1956 als een ‘vreemd element’ in ons recht terechtgekomen en ontstond – bij gebrek aan kinderen van ‘eigen grond’ – de behoefte aan interlandelijke adop‑ tie. Het blijkt dat (interlandelijke) adoptie dikwijls een noodsprong is van mensen die dolgraag een eigen kind willen, maar die door ziekte, leeftijd of onvruchtbaarheid geen eigen kind kunnen krijgen. Daarmee is overigens niets mis, maar langzamerhand blijkt interlandelijke adoptie helaas met verschillende kwalijke praktijken te zijn omgeven en neemt het aantal verhalen over misstanden in de adoptiewereld toe. Die toename is overigens te verklaren door een verminderd aanbod van adoptiekinderen en een groei van het aantal wensouders. Ik ga daar verderop op in. In de bijdrage hierna wil ik – mede aan de hand van internationale ontwikkelingen rond adoptie – proberen een antwoord te geven op de vraag hoe het verder moet gaan met de interlandelijke adoptie. Achtereenvolgens ga ik eerst in op het verschijnsel van illegale en/of frauduleuze adop‑ tie en van kinderhandel, vervolgens behandel ik de internationale bescherming van adoptiekinderen.

Fraude bij interlandelijke adoptie en kinderhandel

Op 22 mei 2007 werd de Nederlandse adoptiewereld opgeschrikt doordat bekend werd dat een in Nederland wonend Indiaas geadop‑ teerd jongetje waarschijnlijk bij zijn Indiase ouders was weggeroofd en door een corrupt kindertehuis was doorverkocht voor buiten‑ landse adoptie. De Nederlandse adoptieouders waren overigens te goeder trouw. Zij meenden dat aan alle vereisten was voldaan. Waarschijnlijk is een andere Indiase vrouw dan de biologische moeder als stand-in opgetreden en heeft zij zogenaamd afstand (dus valse afstand) van ‘haar’ kind gedaan. United Adoptees Inter‑ national schat dat minstens 10% van de buitenlandse adopties in Nederland is gebaseerd op onvolledige adoptiepapieren, vervalste geboortecertificaten of gefingeerde afstandsverklaringen, al is mij niet geheel duidelijk waar zij die gegevens op baseert. In elk geval is opvallend dat de afgelopen tijd steeds meer verhalen over de zoge‑ noemde illegale adoptie naar boven komen. Volgens het ministerie van Justitie was er in 2006 sprake van minstens tien illegale pogin‑ gen om een kind uit het buitenland te adopteren. In 2007 kwam een geval aan het licht waarbij een echtpaar met een vervalste beginsel‑ toestemming van onze minister van Justitie een kind uit Sri Lanka probeerde te adopteren.

In het najaar van 2007 liep een rechtszaak in Sri Lanka tegen een Nederlands paar dat illegaal het jongetje Milan ter adoptie naar Nederland wilde smokkelen. De autoriteiten willen de adoptie alsnog toegestaan als het paar optreedt als kroongetuige(n) in de rechtszaak. In Nederland is het paar aangehouden wegens valsheid in geschrifte. Begin 2008 werd in een tv-uitzending bekendgemaakt dat waarschijnlijk meer dan duizend vondelingen en andere kinderen in de Chinese provincie Hunan tussen 2002 en 2005 door gemeentefunctionarissen en anderen zouden zijn verkocht aan kindertehuizen. Ook zouden er ouders gedwongen zijn om hun kind aan de autoriteiten af te staan vanwege de eenkindpolitiek. Hun kinderen werden geplaatst in een tehuis als zij de boete niet konden betalen. Een deel van deze kinderen werd aan kinderhuizen ver‑ kocht, die de kinderen vervolgens weer aan de vergunninghouders (dat zijn de organisaties die van de minister van Justitie vergunning hebben verkregen om te bemiddelen bij een interlandelijke adoptie) en anderen leverden. Een deel van deze kinderen is geadopteerd, mogelijk enkele tientallen in Nederland. Naar aanleiding van een ambtelijk bezoek aan China heeft minister van Justitie Hirsch Ballin aan de Kamer meegedeeld dat misbruik van adoptievoor‑ zieningen niet uit te sluiten valt, maar dat hij vertrouwen heeft in de Chinese autoriteiten. De delegatie heeft onder meer gesproken met de Chinese Centrale Adoptie Autoriteit (CCAA), de National Population and Family Planning Commission, Save the Children UK en UNICEF in China. Verder heeft men ook een tehuis bezocht. De Nederlandse delegatie heeft geconstateerd dat het adoptiestelsel in China op zich goed georganiseerd is, maar tegelijkertijd kwets‑ baar is, omdat kindertehuizen in arme regio’s liggen en deze tehui‑ zen er om financiële redenen baat bij kunnen hebben dat kinderen afgestaan worden ten behoeve van interlandelijke adoptie. De dele‑ gatie heeft echter ook vastgesteld dat de CCAA alert is op mogelijk misstanden. Ook zijn de subsidies aan kindertehuizen de afgelopen jaren substantieel verhoogd, zodat kindertehuizen minder afhanke‑ lijk zijn van andere inkomsten, zoals die uit interlandelijke adoptie. De CCAA toonde zich daarnaast bewust van het belang de herkomst van kinderen zo goed mogelijk te documenteren en heeft zich bereid getoond Chinese adoptiekinderen te begeleiden wanneer zij inzage willen hebben in hun adoptiedossier.[1]

Begin september 2008 werd bekend dat de Amerikaanse autoritei‑ ten de afspraken met Vietnam inzake adoptie hadden opgeschort, omdat gebleken zou zijn dat de documenten van deze kinderen niet klopten. Dit soort berichten valt moeilijk te ontkennen. Er zijn nu eenmaal grote belangen en bedragen gemoeid met interlandelijke adoptie en het adopteren van een buitenlands kind. Hoe jonger, hoe gezonder én hoe blanker, des te hoger de (kost)prijs (tot wel $ 200.000).

Rechters worden bij de behandeling van adoptieverzoeken steeds vaker geconfronteerd met adoptiepapieren die niet blijken te kloppen. Vaak ontbreekt de vereiste beginseltoestemming van het ministerie van Justitie. In veel gevallen beslist de rechter dan dat het adoptieverzoek wordt afgewezen, zij het dat de aspirant-adoptie-ouders worden beschouwd als pleegouders, die met de voogdij over het kind worden (of al waren) belast.[2]

Uit de uitspraken valt verder op te maken dat de rechter eerder geneigd is een adoptieverzoek af te wijzen indien blijkt dat par‑ tijen hebben ‘gesjoemeld’ met de papieren van het kind of als niet onvoorwaardelijk vaststaat dat de ouders van het kind ten overstaan van de rechter of een andere onafhankelijke autoriteit vrijwillig afstand hebben gedaan van hun kind voor adoptie. En terecht, immers adoptie moet in de eerste plaats vooral in het belang van het kind zijn. Bij (interlandelijke) adoptie staat het belang van het kind voorop en niet dat van de aspirant-adoptieouders. In iedere stap van het adoptieproces moet het belang van het kind het uitgangspunt zijn, zoals dat ook in internationale verdragen is neergelegd. Nu steeds meer landen – mede door ondertekening en ratificatie van het Haags Adoptieverdrag – de voorkeur geven aan binnenlandse adoptie, valt te verwachten dat zij hun grenzen zullen sluiten voor interlandelijke adoptie. De wensouders en daarmee ook bemid‑ delende adoptieorganisaties (vergunninghouders) moeten dan hun toevlucht nemen tot landen waar nog wel kinderen te vinden zijn die voor adoptie worden vrijgegeven. In dat geval zal men uitwijken naar Centraal-Afrika, waar een groot overschot is aan weeskinderen door de vele (ook binnenlandse) oorlogen, ander tribaal geweld en aidsweeskinderen. Ik acht het dan ook van groot belang dat op een zeer zorgvuldige wijze wordt omgegaan met de belangen van deze kinderen. Dat kan het beste in internationaal verband gebeuren.

Internationale bescherming van adoptiekinderen

Kinderen hebben in de eerste plaats recht op de verzorging en op‑ voeding door hun ouders op grond van artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrij‑ heden (EVRM) en artikel 7 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Als dat niet mogelijk is, hebben kinderen er recht op dat familie de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich neemt. Indien dat ook niet mogelijk is, moet er naar een gezins‑ vervangende oplossing worden gezocht in het land waarin het kind is geboren. Alleen in het uiterste geval kan worden gedacht aan in‑ terlandelijke adoptie of internationale pleegzorg. Adoptie en zeker interlandelijke adoptie moet als ultimum remedium worden gezien. Als er voor een kind echt geen andere verzorger en opvoeders zijn te vinden en de ouders het kind niet zelf willen of kunnen opvoeden, mag naar andere mogelijkheden worden gezocht. Immers, interlan‑ delijke adoptie heeft als belangrijk rechtsgevolg dat de banden met de biologische ouders en het land van herkomst juridisch worden doorgesneden. (Interlandelijke) adoptie is dan ook met vele wette‑ lijke vereisten omgeven. Belangrijke verdragen in dat kader zijn dan ook het VN-Kinderrechtenverdrag, het Haags Adoptieverdrag en de Europese conventie inzake adoptie van 7 mei 2008.

Artikel 13 UN Declaration on Social and Legal Principles relating to the Protection and Welfare of Children, with special reference to Foster Placement and Adoption Nationally and Internationally geeft aan wat het doel is van adoptie.

In de (inter)nationale regelingen staat het kinderbeschermings‑ motief bij adoptie voorop: het gaat er in beginsel om aan kinderen die niet door hun eigen ouders kunnen worden opgevoed, een per‑ manent gezin te verschaffen. Andere doelstellingen, bijvoorbeeld de behoefte van wensouders aan een kind, kunnen daarbij ook een rol spelen, maar die andere doelstellingen mogen niet de doorslag geven (Nederlandse Gezinsraad, 2002, p. 19). Ondanks alle negatieve kritiek op de interlandelijke adoptie ontwikkelt een meerderheid van de internationaal geadopteerden zich gelukkig goed (Commis‑ sie-Kalsbeek, 2008, p. 21), al zijn er uiteraard ook adoptiekinderen die ernstige psychische en emotionele belemmeringen door de afstand en adoptie ervaren. Het blijkt dat geadopteerden een iets grotere kans hebben op psychische problemen dan niet-geadopteerden (30% tegenover 22%). Ook komt suïcide en middelenmisbruik bij geadopteerden vaker voor en onderhouden geadopteerden minder vaak een langdurige relatie met een partner, zo blijkt uit onderzoek. (Commissie-Kalsbeek, 2008, p. 20; zie ook het artikel van Juffer elders in dit themanummer.)

Ook in Europees verband, door het comité van ministers van de Raad van Europa, wordt gewerkt aan een nieuwe conventie inzake adoptie. Deze zal in november 2008 voor ondertekening gereed lig‑gen.[3] Doel van deze regeling, die complementair beoogt te zijn aan het Haags Adoptieverdrag, is de positie van het kind in alle fasen van de adoptieprocedure te versterken. In de adoptieverdragen staat het subsidiariteitsbeginsel centraal, zoals moge blijken uit artikel 4 sub b van het Haags Adoptieverdrag. Daarin staat dat een interlandelijke adoptie alleen mag plaatsvinden indien de bevoegde autoriteiten van de staat van herkomst naar behoren de mogelijkheden hebben onderzocht tot plaatsing van het kind in zijn staat van herkomst en hebben vastgesteld dat een interlandelijke adoptie het hoogste belang dient van het kind.

Op grond van artikel 7 lid 1 IVRK heeft ieder kind het recht om zijn ouders te kennen en door hen te worden opgevoed. Artikel 9 lid 1 IVRK bepaalt dat de staten die bij het verdrag zijn aangesloten, ervoor moeten zorgen dat een kind niet tegen zijn zin van zijn ouders wordt gescheiden. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt, zo bepaalt het artikel verder, indien de bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van rechterlijke toetsing, in overeenstemming met het toepasselijke recht en de toepasselijke procedures beslissen dat deze scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. In artikel 20 lid 3 IVRK wordt een opsomming gegeven van alternatieve vormen van zorg voor kinderen die tijdelijk of blijvend niet door hun ouders kunnen worden opgevoed. Daarbij valt op dat pleegzorg in het artikel expliciet wordt genoemd. Uit de woorden ‘indien noodzakelijk’ blijkt dat aan de plaatsing in een kindertehuis niet de voorkeur wordt gegeven. Ook de Convention on the Rights of the Child Committee (CRC committee) wijst de plaatsing in een jeugdinrichting als dé oplossing af. Zo heeft dit comité de staten verzocht:

– te trachten meer te doen aan preventie en vermindering van de toevlucht tot residentiële plaatsingen;

– te garanderen dat kinderen slechts dan in een instelling worden opgenomen als er geen andere mogelijkheid is, en voor een zo kort mogelijke tijd;

– dat de omstandigheden in de instellingen worden verbeterd;

– dat kinderen die in een instelling moeten opgroeien, in een kleine groep worden opgevoed en individuele aandacht en zorg ontvangen.[4]

Kijken we naar de uitgangspunten van de Commissie voor de rech‑ ten van het kind, dan stelt deze bij de artikelen 20 en 21 IVRK, dat in aanvulling op beide artikelen in het Haags Adoptieverdrag van 1993 (Hague Convention on Protection of Children and Cooperation in respect of Intercountry Adoption) het subsidiariteitsbeginsel van groot belang is. Dit beginsel houdt ter zake in dat een interlandelijke adoptie uitsluitend zou mogen plaatsvinden ‘after possibilities for placement of the child within the State of origin have been given due consideration’. Inachtneming van dit artikel en van de regelin‑ gen inzake interlandelijke adoptie is cruciaal in het tegengaan van misbruik van de adoptie (vanwege commerciële redenen of door gebruikmaking van oneerlijke middelen of ernstige schendingen van de rechten van kinderen, zoals bij kinderhandel met het oog op kinderprostitutie of slavernij). Dat laatste is ook bevestigd in het ‘Optional Protocol to the Convention on the Rights of the Child on the sale of children, child prostitution and child pornography’. Het protocol roept de verdragssluitende staten op om (strafrechtelijke) maatregelen te nemen ter voorkoming en bestrijding van ieder soort kinderhandel. Zowel het VN-Kinderrechtenverdrag als het Haags Adoptieverdrag 1993 heeft tot oogmerk dat adoptie niet mag resulteren in financieel gewin: ‘While payments by adoptive couples may be made in good faith and without harm to the child, a system that puts a price on a child’s head is likely to encourage criminality, corruption and exploitation.’ Ook artikel 35 VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind eist dat iedere staat preventieve maatregelen neemt om kinderhandel (met welk doel dan ook) te voorkomen. Het te adopteren en geadopteerde kind heeft recht op de nodige bescherming en veiligheid en rechtswaarborgen; daarbij mag geen verschil bestaan tussen binnenlandse en interlandelijke adoptie. Dit betekent dat iedere interlandelijke adoptie alleen mag plaats‑ vinden als dit in het belang van het kind in kwestie is, dat alleen door de overheid goedgekeurde instanties zich met de bemiddeling mogen bezighouden, en dat iedere adoptie gepaard gaat met grondig onderzoek en objectieve informatie en met rechtsgeldig verkregen toestemming.

Vormen van adoptie en pleegzorg

Indien een kind – om welke reden dan ook – niet bij zijn biologische ouders kan opgroeien, zijn er verschillende alternatieven, te weten: pleegzorg, adoptie, zogeheten kafala en – als laatste/minste oplos‑ sing – plaatsing in een tehuis. Aan deze laatste vorm wordt niet de voorkeur gegeven, omdat daar de individuele aandacht ontbreekt die kinderen nodig hebben, en daarom slechts gekozen moet wor‑ den als er geen ander en beter alternatief voorhanden is. Het grootste verschil tussen pleegzorg en adoptie in Nederland is dat bij pleegzorg de banden met de biologische ouders niet worden verbroken. Bij sterke adoptie is dat wel het geval. Bij sterke adoptie worden de juridische banden van het kind met de oorspronkelijke juridische ouders verbroken en worden nieuwe juridische banden gelegd tussen het kind en de adoptieouder. Bij zwakke adoptie – die naar Nederlands recht niet mogelijk is – wordt niet de familierech‑ telijke band tussen het kind en zijn ouders doorgesneden, maar heeft de adoptie bepaalde rechtsgevolgen (onderhoudsplicht voor de adoptieouders, wijziging van achternaam, eventueel erfrecht). Hoewel de zwakke adoptie in Nederland niet geregeld is, gaan er wel steeds meer stemmen op om te onderzoeken of invoering van de zwakke adoptie wenselijk is (RSJ, 2004).

Kafala is een soort kinderbeschermingsmaatregel naar islamitisch recht, waar de adoptie (zowel zwak als sterk) niet is toegestaan. De banden van het kind met de biologische ouders worden gerespecteerd en niet verbroken. Kafala omvat meer dan pleegzorg, omdat de kafil (de verzorgers) het gezag over het kind krijgen. Pleegouders daarentegen krijgen niet het gezag over hun pleegkind. De kafala omvat echter minder dan adoptie, omdat er bij de kafala geen nieuwe familierechtelijke betrekkingen worden gevestigd (Waanders, 2007; Rutten en Saarloos, 2007). Doordat er bij de kafala geen familierechtelijke betrekkingen worden gevestigd, valt het niet onder het Haags Adoptieverdrag. In 2005 heeft de Rechtbank Utrecht bepaald dat een Marokkaanse kafala niet gelijk te stellen is met een adoptie naar Nederlands recht en dus niet als zodanig erkend kan worden.[5] Een kafala is meer een vorm van pleegzorg dan een variant van (sterke of zwakke) adoptie.

Van de hiervoor genoemde alternatieven (pleegzorg, adoptie, kafala of plaatsing in een tehuis) voor de opvoeding als het kind niet door de eigen ouder kan worden opgevoed, blijken pleegzorg en adoptie voor de Nederlandse situatie dus de best denkbare oplossingen te zijn. Echter, ook de sterke adoptie staat volop ter discussie, omdat de juridische banden van het kind met zijn biologische ouder(s) zo rücksichtslos worden doorgeknipt.

Het lijkt mij gewenst om in ons land alleen adoptie toe te staan indien de ouders van het kind onbekend zijn, zoals bij vondelingen het geval is. In alle andere gevallen zal moeten worden gezocht naar een alternatief voor de adoptie, dat zo dicht mogelijk komt te liggen bij de adoptie maar zonder het doorknippen van de juridische band tussen de ouders en het kind. We komen dan in de buurt van (wettelijke) regelingen als de zwakke adoptie of een pleegzorgplusvariant (pleegzorg met bepaalde vastgelegde bevoegdheden voor de pleegouders). Die laatste variant biedt een mijns inziens aantrek‑ kelijk alternatief voor de inlandse adoptie van Nederlandse kinderen. Een versterkt pleegouderschap voorkomt bijvoorbeeld dat het kind door de ouders weer wordt weggehaald, maakt het mogelijk dat bepaalde beslissingen door de pleegouders mogen worden genomen (zoals een paspoort aanvragen, het doen wijzigen van de achter‑ naam van het kind in die van de pleegouders, toestemming voor een medische behandeling geven, enzovoort). Overigens blijkt dat het de pleegzorginstanties onvoldoende lukt om voldoende (geschikte) pleegouders te vinden voor de vele duizenden (oudere) kinderen die gebaat zouden zijn met een ‘veilig en warm nest’. Mijns inziens heeft de geringe animo voor het pleegouderschap over een Nederlands kind vooral te maken met het feit dat aspirant-pleegouders terugschrikken voor de komst van een kind dat in een tehuis/inrichting heeft gezeten, en men vaak de ouders van het kind ook (letterlijk of figuurlijk) ‘over de vloer krijgt’. Ook het feit dat zo’n kind nooit ‘echt eigen’ wordt, zal hierbij meespelen. Dit betekent dat de meeste wensouders de voorkeur geven aan een kind dat juridisch hun kind wordt, en zij kiezen dan voor de weg van de moderne medische en andere technieken om een kind te krijgen (k.i.d., ivf en alle andere medische varianten of draagmoederschap). Pas als dat allemaal niet (meer) mogelijk is en helaas de gewenste zwangerschap of het eigen kind niet gerealiseerd kan worden, neemt men zijn toevlucht tot de adoptie. Omdat het aantal in Nederland beschikbare kinderen voor adoptie gering is,[6] zoekt men dus zijn heil in het buitenland.

Alternatieven voor interlandelijke adoptie

In het voorgaande is gesignaleerd dat interlandelijke adoptie onder grote druk staat door onder meer de grote vraag van wensouders naar kinderen en het geringe aanbod van voor adoptie beschikbare kinderen. Ook het instituut van de adoptie zelf staat onder druk door de vergaande rechtsgevolgen ervan en de risico’s van interlandelijke adoptie voor zowel het kind als de adoptieouders. Er zal mijns inziens in de komende jaren een keuze moeten worden gemaakt inzake de interlandelijke adoptie uit de volgende alternatieven:

1. doorgaan op de huidige voet en met de huidige regels;

2. interlandelijke adoptie afschaffen;

3. interlandelijke adoptiemogelijkheden verruimen;

4. zoeken naar alternatieven voor interlandelijke adoptie.

Ad 1 – Doorgaan op de huidige voet en met de huidige regels
Dit betekent dat de wachtlijst onverminderd lang blijft, zo niet ver‑ der groeit, en de druk op de landen waar (nog) kinderen vandaan komen voor adoptie groot blijft. Uiteraard is – indien men hiervoor kiest – het noodzakelijk om de condities voor adoptie te optimalise‑ ren en misbruik zo veel mogelijk tegen te gaan. Uit de bedoeling van het Haags Adoptieverdrag moet worden gelezen dat (interlandelijke) adoptie als ultimum remedium moet worden gezien en dat altijd de voorkeur moet worden gegeven aan de opvoeding in het eigen gezin. Als dat om welke reden dan ook niet mogelijk is, moet het kind bij voorbaat worden geplaatst in de eigen familie, en als dat niet lukt in een pleeggezin. Als er ook geen pleeggezin in het land van her‑ komst te vinden is, zal men pas mogen kiezen voor interlandelijke adoptie. Vanuit het belang van het kind gezien is het bovendien de vraag of het opgroeien in de eigen cultuur niet sowieso de voorkeur verdient boven de adoptie in een ander land. Uiteraard betekent dit wel dat veel geïnvesteerd moet worden in eigen binnenlandse voor‑ zieningen van de huidige herkomstlanden en dat met behulp van de overheid (ook de Nederlandse?) hulp moet worden geboden bij het opzetten van een binnenlands netwerk van pleegvoorzieningen. Immers, in veel gevallen is geld de grootste belemmering om een pleegkind in huis te nemen.

Ad 2 – Interlandelijke adoptie afschaffen
Het is mijns inziens vooralsnog een utopie om te menen dat inter‑ landelijke adoptie wordt afgeschaft. Er staan te veel mensen op de wachtlijst voor een kind en er zijn nog te veel landen waar kinderen niet het recht op een gezonde en evenwichtige ontplooiing krijgen. Ook zal interlandelijke adoptie pas echt kunnen worden afgeschaft als alle landen de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag (en daarmee ook van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind) onderschrijven en hier ook feitelijk aan willen voldoen. De verkeers‑ stromen van kinderen uit ontwikkelingslanden naar andere landen zijn nog steeds groot, al blijkt dat in een land als China – dat tot voor kort een van de grootste ‘leveranciers’ was van adoptiekinderen – steeds meer de voorkeur wordt gegeven aan binnenlandse adoptie.[7] Toch vind ik het gewenst om in VN-verband en ook in de bijeenkom‑ sten van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht te praten over afschaffing van de adoptie en over alternatieven om aan de (nationale) kinderwens tegemoet te komen. Het informeren van jonge mensen over onvruchtbaarheidsrisico’s, het verbeteren van medische voortplantingstechnieken, het (mede financieel) verrui‑ men van pleegzorg(voorzieningen) (Punselie, 2006), het zorgen voor een betere public relations over pleegouderschap (onder het motto niet hebben, maar helpen) (Kooijman, 2008) enzovoort kunnen de druk op buitenlandse adoptie doen verminderen.

Ad 3 – Interlandelijke adoptiemogelijkheden verruimen
In 2006 deden 3.197 ouderparen een verzoek tot het verkrijgen van een beginseltoestemming voor adoptie van een buitenlands kind. Er werden in dat jaar 816 kinderen geplaatst (met name uit China, Colombia en Zuid-Afrika). De commissie-Kalsbeek heeft voorgesteld om de leeftijdsgrens van de aspirant-adoptieouders te verhogen naar maximaal 48 jaar, maar met een maximaal leeftijdsverschil tussen de adoptieouders en het kind van 40 jaar. Ik ben daar geen voorstander van. Immers, het betekent nogal wat om een kind dat tot zijn zevende of achtste levensjaar in een ander land is opgevoed, over te plaatsen naar een wildvreemd ouderpaar in een totaal an‑ dere cultuur. Het vraagt enorm veel flexibiliteit en begrip van de ouders en het kind om een al (ver)gevormd kind in het nieuwe gezin en nieuwe land te doen integreren. Mijns inziens moeten we de adoptiemogelijkheden niet verder verruimen. Hooguit zou men het huidige stuwmeer aan aspirant-adoptieouders via een eenmalige verhoogde inzet versneld moeten screenen met gelijktijdige beperking van de adoptiecriteria voor nieuwe aanmeldingen.

Ad 4 – Zoeken naar alternatieven voor interlandelijke adoptie
oor welk alternatief men ook kiest, men zal ook moeten insteken op het zoeken naar een goed alternatief voor interlandelijke adoptie. Naar dat alternatief moet zowel worden gezocht in de landen van herkomst als in de adoptielanden zelf. Tot voor 1956 was adoptie in Nederland niet mogelijk. Na de inwerkingtreding van de adop‑ tiewetten was er (nog) genoeg aanbod van Nederlandse kinderen, maar die (binnenlandse) stroom kinderen droogde op. Dat ge‑ beurde door oorzaken als in het voorgaande genoemd, zoals betere anticonceptiemogelijkheden, het recht op abortus en een betere acceptatie van de ongehuwde moeder. Door deze ontwikkelingen moest men op zoek naar kinderen uit het buitenland. Mogelijk dat op langere termijn ook andere landen verbetering van de medische zorg en anticonceptiemogelijkheden zullen krijgen, al is daarvoor nog een lange weg te gaan. Hulpprogramma’s zoals Het Plan (voor‑ heen Foster Parents), waarbij men investeert in de opvang van een kind in een ander gezin in het eigen land van dat kind, kunnen verder worden ontwikkeld en verbeterd. Zo is in elk geval objectieve informatie aan de Nederlandse gezinnen die geld overmaken, ge‑ boden. Overigens juich ik het sterk toe dat adoptieorganisaties (de zogenoemde vergunninghouders) op 1 juli 2008 het Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie (Kwaliteitskader) heb‑ ben ondertekend, waarin zij beloven uiterlijk 1 januari 2010 aan de kwaliteitseisen te zullen voldoen. Het doel van het Kwaliteitskader is een toetsingskader voor de vergunninghouders te bieden voor het bereiken van een eenduidige werkwijze en voor de bewaking van de eigen kwaliteit, waarbij het belang van het (adoptie)kind vooropstaat. Het Kwaliteitskader kan ook dienen als handvat voor de Inspectie Jeugdzorg bij de uitvoering van de toezichtstaak. Im‑ mers, zolang er nog geen ideale wereld is waarin kinderen op een goede wijze in hun eigen geboorteland kunnen blijven en aldaar kunnen worden opgevoed, zal gebruik moeten worden gemaakt van interlandelijke adoptie om kinderen zonder ouders nog een mens‑ waardige toekomst te kunnen geven.

Tot slot

In het voorgaande is uitgebreid stilgestaan bij de ontwikkelingen rond interlandelijke adoptie. Hoewel interlandelijke adoptie niet het mooiste hulpmiddel is voor kinderen in behoeftige omstandig‑ heden, is het momenteel wel het enige middel waarbij in beginsel kansloze kinderen een nieuwe kans krijgen in het gezin van een andere familie in het buitenland. Interlandelijke adoptie moet echter als een noodoplossing worden gezien en mag nooit worden verheerlijkt en gebruikt als een middel dat vooral tegemoetkomt aan de wens van kinderloze ouders Mijns inziens is het dan ook een na te streven ideaal om het feno‑ meen van de interlandelijke adoptie op termijn uit de wereld te laten verdwijnen, vooropgesteld dat ieder kind in eigen land een optimale kans kan krijgen op een opvoeding in het eigen gezin of in een zo goed mogelijk opvanggezin. Of dit ooit te realiseren valt, is mede afhankelijk van de vraag hoe goed de landen van herkomst van adoptiekinderen erin zullen slagen om aan de doelstellingen van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind en aan de doelen van het Haags Adoptieverdrag (subsidiarity principle) tegemoet te komen. Wil daadwerkelijk tegemoetgekomen worden aan de doel‑ stellingen van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Haags Adoptieverdrag, dan moet veel meer worden geïnvesteerd in de opvang van kinderen in hun eigen omgeving en eigen land. Daarvoor moeten de rijkere landen wel bereid zijn om de nodige hulp te bieden aan de landen die worstelen met veel vondelingen en in de steek gelaten kinderen. Dit heeft wel tot gevolg dat veel minder kinderen beschikbaar zullen zijn voor interlandelijke adoptie, hoe triest dat ook moge zijn voor degenen die een kinderwens hebben en zelf geen kind kunnen krijgen (ook niet via medische technieken). Voor hen staat de weg open van pleegouderschap. En ook daar valt nog veel te doen aan voorlichting over wat pleegouderschap inhoudt en wat de rechten en plichten van pleegouders zijn. Kortom, er is veel werk aan de winkel.

Eindnoten

1. Brief van 10 september 2008, kenmerk: 5561291/08/DJJ, AOO.nl. 

2. Ik noem in dit verband de uitspraken van Rb. Groningen 9 november 2004, ECLI:NL:RBGRO:2004:AS4787, Rb. Breda 2 maart 2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:BA0698, Rb. Den Haag 24 januari 2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ8827 en Rb. Roermond 7 maart 2007, ECLI:NL:RBROE:2007:BA1356, alsmede Rb. Roermond 28 mei 2008, ECLI:NL:RBROE:2008:BD4808. In sommige gevallen wordt toch de adoptie uitgesproken, ook al is niet aan alle vereisten (bijv. de leeftijdsvereiste of een gezamenlijk verzoek) voldaan. Vergelijk HR 1 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8715, NJ 2001, 317 m.nt. JdB, Rb. Den Haag 22 oktober 2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AN7583, Rb. Groningen 9 november 2004, ECLI:NL:RBGRO:2004:AS4787, Rb. Leeuwarden 9 februari 2005, ECLI:NL:RBLEE:2005:AS9135, Rb. Assen 15 juni 2005, ECLI:NL:RBASS:2005:AT7617, Rb. Arnhem 4 juli 2005, ECLI:NL:RBARN:2005:AV0890 en Rb. Almelo 17 mei 2006, ECLI:NL:RBALM:2006:AX2160.

3. Zie European Treaty Series (ETS) and Council of Europe Treaty Series (CETS), Council fo Europe.

4. Survey on the CRC Committee’s Concluding Observations on the last EU Countries’ Reports, juni 2006, p. 68 e.v.

5. Rb. Utrecht 5 oktober 2005, ECLI:NL:RBUTR:2005:AU8343.

6. Oorzaken hiervan zijn onder andere de goede anticonceptiemogelijkheden en het recht van abortus, waardoor weinig kinderen ongewenst ter wereld komen, alsmede de maatschappelijke acceptatie van ongehuwd moederschap, zodat afstand van het kind om aan ‘schande te ontkomen’ niet nodig is.

7. Uit de brief van minister Hirsch Ballin aan de Tweede Kamer van 10 september 2008: ‘Kinderen met een special need worden daarenboven te vondeling gelegd omdat ouders de kosten van de verzorging niet kunnen dragen. Voor zover er al adequate medische behandelingen worden geboden worden de kosten niet of niet volledig gedekt door de overheid of een systeem van verzekering. Het doen van afstand is dus veelal uit nood geboren. Volgens de Chinese autoriteiten wordt er echter geen druk uitgeoefend op het afstand doen van een kind, ook niet in het kader van de één-kindpolitiek. Het doen van afstand van een kind is bij wet strafbaar gesteld. De overheid neemt ook geen kinderen af van ouders in het kader van de één-kindpolitiek, zo is de delegatie door de Chinese autoriteiten verzekerd. Dit is ook door de andere gesprekspartners bevestigd.’

Literatuur

Commissie-Kalsbeek (Commissie lesbisch ouder‑ schap en interlandelijke adoptie)
Rapport interlandelijke adoptie. ‘Alles van waarde is weerloos’, Den Haag, Ministerie van Justitie, 2008

Kooijman, H.
Niet hebben, maar helpen, JeugdenCo, nr. 5, 2008, p. 6 e.v.

Nederlandse Gezinsraad
Pleegzorg en adoptie. Den Haag, NGR, 2002, p. 19

Punselie, E.C.C.
Voor een pleegkind met recht een toekomst. Een studie naar de (rechts)positie van (pleeg)ouders en (pleeg)kinderen in geval van langdurige uithuisplaatsing, Leiden, Kluwer, 2006

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)
Advies inzake (interlandelijke) adoptie: sterk of zwak? Den Haag, RSJ, 2004

Rutten, S.W.E., K.J. Saarloos
De erkenning van de kafala in het IPR en het vreemdelingenrecht, FJR, jrg. 29, 2007, p. 300-309

Waanders, L.
Kafala: eerbied voor de afkomst, Adoptietijdschrift, jrg. 10, nr. 2, 2007, p. 16-17

Titel, auteur en bron

Titel

Alternatieven voor (interlandelijke) adoptie

Auteur(s)

Paul Vlaardingerbroek

Permanente link

Huidige versie

https://www.openrecht.nl?jcdi=JCDI:ALT184:1