Procederen onder KEI: een kort overzicht van de veranderingen

Auteur(s): Bron:
  • Bedrijfsjuridische berichten, Bb 2017/57, Wolters Kluwer

Samenvatting

In deze bijdrage geven de auteurs een overzicht van de veranderingen rondom procederen onder KEI.

1. Inleiding

Het moderniseringsproject van de rechtspraak, het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI), beoogt de toegang tot de rechter en het civiel en bestuursprocesrecht te vereenvoudigen, moderniseren en digitaliseren. Sinds de indiening van een reeks wetsvoorstellen tot wijzing van het burgerlijk- en bestuursprocesrecht zijn er op een aantal rechtsgebieden pilots geweest waarin ervaring is opgedaan met de digitale werkwijze (bijvoorbeeld in vreemdelingen-, asiel- en bewaringszaken en faillissements- en bewindszaken). Met ingang van november 2016 was het bij de Rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland bij civiele vorderingsprocedures met verplichte procesvertegenwoordiging al mogelijk om digitaal te procederen. Vanaf 1 september 2017 wordt digitaal procederen bij deze rechtbanken verplicht. De volgende stap is het landelijk gefaseerd uitrollen van KEI.

In het kader van KEI is een groot aantal bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) overgeheveld naar de nieuwe art. 30a-30q Rv, waarin uniforme voorschriften voor civiele procedures zijn neergelegd.

In deze bijdrage geven wij een kort overzicht van de belangrijkste wijzigingen onder KEI. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan bod: (i) verplichting tot digitaal procederen; (ii) de basisprocedure; (iii) oproeping en termijnen; (iv) regievoering door de rechter; en (v) mondelinge behandeling en uitspraak. Buiten beschouwing blijft het digitaal procederen in het bestuursrecht en in hoger beroep en cassatie.

2. Verplichting tot digitaal procederen

Onder KEI is digitaal procederen de hoofdregel (art. 30c lid 1 en lid 2 Rv). Daartoe wordt een webportaal ingericht op de website van de rechtspraak. In die digitale omgeving kunnen partijen processtukken uitwisselen, de voortgang van de procedure volgen en met elkaar en met de rechter op een laagdrempeligere manier communiceren. Particulieren kunnen inloggen op het webportaal door middel van hun DigiD. Ondernemers zullen gebruik moeten maken van het authenticatiemiddel eHerkenning, een gestandaardiseerd inlogsysteem dat in samenwerking met de overheid is ontwikkeld. Advocaten kunnen inloggen met hun advocatenpas.

De verplichting tot digitaal procederen bestaat niet voor iedereen (art. 30c lid 4 Rv). Zo zal digitaal procederen niet verplicht worden voor natuurlijke personen en informele verenigingen. Worden zij echter bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener (bijvoorbeeld een advocaat of deurwaarder), dan geldt weer dat digitaal procederen volgens de hoofdregel verplicht is. De maten/vennoten die in naam van hun personenvennootschap procederen zullen ook (volgens de hoofdregel) digitaal moeten procederen, ook als zij natuurlijke personen zijn. Andere uitzonderingen op de hoofdregel worden neergelegd in een algemene maatregel van bestuur, bijvoorbeeld voor (buitenlandse) ondernemingen of rechtspersonen die niet in het Nederlandse handelsregister staan ingeschreven en niet worden vertegenwoordigd door een derde die verplicht is digitaal te procederen.

Indien ten onrechte niet van de digitale weg gebruik is gemaakt door een partij, dan bestaat nog ruimte voor herstel. Maakt een partij van die herstelmogelijkheid geen gebruik dan kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid of zal de rechter het op de verkeerde wijze ingediende stuk buiten beschouwing kunnen laten. De rechter kan echter ook bepalen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor stukkenwisseling op papier (art. 30c lid 6 en lid 7 Rv).

3. De basisprocedure

Onder KEI verdwijnen de dagvaarding en het verzoekschrift. Voor procedures waarin vorderingen worden ingesteld of verzoeken worden ingediend introduceert KEI een uniforme rechtsingang: de procesinleiding (art. 30a lid 1 Rv, nog niet in werking). Onder bepaalde voorwaarden kan met de(zelfde) procesinleiding zowel een vordering worden ingesteld als een verzoek worden ingediend (art. 30b lid 1 Rv, nog niet in werking). Daarmee kan in voorkomend geval de noodzaak vervallen om twee verschillende procedures te initiëren over hetzelfde geschil. Op een dergelijke gecombineerde procedure zijn in beginsel de bepalingen van de vorderingsprocedure van toepassing (art. 30b lid 2 Rv, nog niet in werking). Als de vordering en het verzoek zich naar het oordeel van de rechter niet voor gezamenlijke behandeling lenen, kan de rechter de zaak splitsen (art. 30b lid 4 Rv, nog niet in werking).

De basisprocedure ten aanzien van vorderingen komt er onder KEI als volgt uit te zien. Er vindt in beginsel maar één schriftelijke ronde plaats, die bestaat uit de procesinleiding en het verweer daartegen. Vervolgens vindt één mondelinge ronde plaats: de mondelinge behandeling. Deze is vergelijkbaar met de huidige comparitie na antwoord. Tot slot doet de rechter schriftelijk of mondeling uitspraak. In vergelijking met het huidige recht worden in de basisprocedure onder meer re- en dupliek afgeschaft en is ook het pleidooi komen te vervallen.

4. Oproeping en termijnen

Een wezenlijke verandering betreft de manier waarop de verwerende partij kennisneemt van een tegen hem ingestelde vordering. De procedure wordt onder KEI aanhangig gemaakt door (digitale) indiening van de procesinleiding van de eisende partij bij de rechtbank. De indiening kan worden verricht door de advocaat van de eisende partij, een deurwaarder die daartoe is gemachtigd of, indien geen sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging, door de eisende partij zelf. Het griffierecht is direct verschuldigd bij indiening. Als de zaak tijdig voor verschijning van de verweerder wordt ingetrokken wordt een deel van het griffierecht gerestitueerd (art. 11 lid 2 Wgbz).

Wanneer in de procesinleiding een vordering ligt besloten, stuurt de griffier na ontvangst van de procesinleiding een oproepingsbericht naar de eisende partij. Dit oproepingsbericht bevat onder meer de aanzeggingen die onder het huidige recht nog in de dagvaarding worden opgenomen (art. 111 Rv). De eisende partij moet het oproepingsbericht binnen twee weken na indiening van de procesinleiding per exploot doen betekenen óf op andere wijze (doen) bezorgen (art. 112 lid 1 Rv). Op andere wijze wordt ruim opgevat. De eisende partij zal het oproepingsbericht bijvoorbeeld per post of per e-mail aan zijn wederpartij kunnen versturen. Is het oproepingsbericht op andere wijze bezorgd, maar verschijnt de wederpartij niet in het geding, dan heeft de eisende partij de mogelijkheid om binnen twee weken het oproepingsbericht alsnog via de deurwaarder te laten betekenen (art. 112 lid 2 Rv). Tegen een niet-verschenen wederpartij bij wie het oproepingsbericht op andere wijze is bezorgd dan per deurwaardersexploot wordt geen verstek verleend. In de procesinleiding moet de uiterste datum zijn vermeld waarop de verwerende partij in de procedure moet verschijnen. De verschijningstermijn voor de wederpartij is onder KEI minimaal vier weken en maximaal zes maanden na indiening van de procesinleiding bij de rechter (art. 30a lid 1 sub c Rv).

Naast de twee hiervoor beschreven wijzen van oproeping bestaat nog een derde variant, die via de deurwaarder verloopt ( art. 113 (nieuw) Rv). In deze variant stelt de deurwaarder eigenhandig een oproepingsbericht op dat voldoet aan de (technische) vereisten van KEI. Dat oproepingsbericht bevat ook de inhoud van de procesinleiding. Vervolgens betekent de deurwaarder dit oproepingsbericht bij de wederpartij. Pas daarna worden het betekeningsexploot, het oproepingsbericht en de procesinleiding bij de rechtbank ingediend. De verschijningstermijn van de wederpartij bij deze variant bedraagt minimaal twee weken en maximaal zes maanden na betekening van de procesinleiding door de deurwaarder (art. 30a lid 1 sub c Rv).

Na oproeping kan de wederpartij (c.q. diens advocaat) met behulp van de procesinleiding verschijnen in de procedure door aanmelding bij het daarvoor bestemde digitale portaal. In kantonzaken krijgt de wederpartij na verschijning in de procedure in beginsel vier weken de tijd om zijn verweer (digitaal) in te dienen. In niet-kantonzaken bedraagt deze termijn in beginsel zes weken ( art. 30i lid 1 en 111 lid sub c Rv).

Een belangrijke wijziging onder KEI is dat de rol wordt afgeschaft en wordt vervangen door de digitale omgeving. Hierdoor is het niet langer nodig om de wederpartij op een door de rechterlijke macht vastgestelde dag (en tijdstip) op te roepen. Het staat de verweerder vrij om eerder te verschijnen dan op de uiterlijke datum die is genoemd in de procesinleiding. Afschaffing van de rol betekent ook dat proceshandelingen niet meer op een vaste dag moeten worden verricht, en heeft daarmee ook tot gevolg dat termijnen niet langer op vaste dagen aflopen. Dit vergt meer oplettendheid van de partijen (en hun advocaten).

Zo spoedig mogelijk nadat de wederpartij in de procedure is verschenen of, indien het gaat om een verzoekprocedure, na ontvangst van de procesinleiding, bepaalt de rechter datum en tijdstip van de mondelinge behandeling (art. 30j lid 1 Rv). De termijn tussen uitnodiging door de rechter en de datum van de mondelinge behandeling bedraagt ten minste drie weken. Partijen kunnen in beginsel tot tien dagen voor de mondelinge behandeling (op digitale wijze) nog stukken in het geding brengen (art. 30k lid 5 Rv).

Voor zover geen sprake is van het instellen van een vordering, maar (louter) van een verzoek, blijft de huidige wijze van oproeping hetzelfde (art. 30j lid 2 Rv). Na ontvangst van de procesinleiding draagt de (griffie van de) rechtbank zorg voor de oproeping van belanghebbenden. In zaken waarin een verzoek is ingediend kunnen belanghebbenden in beginsel tot tien dagen voor de mondelinge behandeling een verweerschrift indienen (art. 282 Rv).

In gecombineerde procedures, waarin in dezelfde procesinleiding zowel een vordering wordt ingesteld als een verzoek wordt ingediend, beveelt de rechter ook de oproeping van de belanghebbende die tevens verweerder ten aanzien van de ingestelde vordering is (art. 30j lid 2 Rv).

5. Regievoering door de rechter

Onder KEI krijgt de rechter meer (expliciete) mogelijkheden om regie te voeren in een procedure (art. 30o Rv). Zo kan de rechter in ieder stadium van het geding een mondelinge behandeling of andere zitting houden. Een mogelijkheid is het houden van een regiezitting nog voordat de wederpartij een verweerschrift heeft ingediend. Verder kan de rechter de mondelinge behandeling geheel afstemmen op de individuele behoeften van de zaak. Voor zover mogelijk worden partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het doel daarvan op de hoogte gesteld, zodat zij zich daarop kunnen voorbereiden en de mondelinge behandeling doelmatig(er) kan verlopen (art. 30k lid 3 Rv). Ook kan de rechter (onder meer) aanvullende schriftelijke en mondelinge rondes toestaan en afwijkende termijnen hanteren voor de indiening van processtukken. Al met al krijgt de rechter onder KEI voldoende instrumenten om maatwerk te bieden en recht te doen aan de complexiteit van iedere individuele zaak en de belangen van partijen. Een nadeel van die flexibiliteit is dat het vooraf voorspellen van het verloop van een procedure moeilijker kan worden.

6. Mondelinge behandeling en uitspraak

De mondelinge behandeling vervult een met de huidige comparitie na antwoord vergelijkbare rol. Tijdens de mondelinge behandeling kan de rechter inlichtingen vragen, partijen de gelegenheid geven hun stellingen te onderbouwen, een schikking beproeven, het vervolg van de procedure met partijen overleggen en aanwijzingen geven of proceshandelingen bevelen die hij geraden acht (art. 30k lid 1 Rv). KEI biedt expliciet de mogelijkheid om al tijdens de (eerste) mondelinge behandeling getuigen en partijdeskundigen mee te nemen naar de zitting en daar te horen. Partijen behoeven daarvoor wel voorafgaande toestemming van de rechter (art. 30k lid 2 Rv).

Een belangrijke modernisering is de wijze waarop het proces-verbaal van een zitting kan worden opgemaakt. Onder KEI is het mogelijk om dit digitaal te doen. Een dergelijk digitaal proces-verbaal kan bestaan uit geluids- en/of beeldmateriaal (art. 30n lid 7 Rv). In vergelijking met het huidige schriftelijke proces-verbaal kan dit een grote tijdswinst opleveren en een betrouwbaardere weergave geven van hetgeen partijen, getuigen of deskundigen ter zitting hebben verklaard.

Het is de bedoeling dat de rechter na de mondelinge behandeling in beginsel uitspraak kan doen. Dit kan onder KEI tijdens of direct na de mondelinge behandeling (art. 30p lid 1 Rv). Daarvoor is wel vereist dat alle partijen in de procedure op de mondelinge behandeling zijn verschenen. De mondelinge uitspraak wordt vastgelegd in een procesverbaal en partijen ontvangen daarvan binnen twee weken een afschrift.

Uiteraard zal de rechter meestal schriftelijk uitspraak doen. In kantonzaken heeft de rechter daarvoor in beginsel een termijn van vier weken na de mondelinge behandeling, in niet-kantonzaken bedraagt deze termijn in beginsel zes weken ( art. 30q lid 1 Rv). Worden die termijnen niet gehaald, dan dienen partijen daarvan tijdig op de hoogte te worden gesteld en moet de rechter aangeven wanneer wel uitspraak zal worden gedaan (art. 30q lid 2 Rv).

7. Besluit

Per saldo wordt met KEI beoogd om niet-complexe standaardzaken, die het overgrote deel van de procedures vormen, snel en effectief af te doen. Tegelijkertijd biedt KEI de rechter bij complexe(re) zaken (expliciet) de ruimte om maatwerk te leveren. Door afschaffing van de rol wordt de rechter eerder bij de procedure betrokken en kan deze de inrichting en het verloop van de procedure afstemmen op de zaak. Dat kan zich erin vertalen dat de rechter strenger omgaat met uitstel en termijnen en dat de rechter proactief (ad hoc) nadere stukken of informatie opvraagt. Voor partijen die zelf enige regie willen behouden valt een proactieve houding in de procedure zeer aan te bevelen.

 

 

Titel, auteur en bron

Titel

Procederen onder KEI: een kort overzicht van de veranderingen

Auteur(s)

Joost Möhlmann
Mark Fidder

Bron

Bedrijfsjuridische berichten, Bb 2017/57, Wolters Kluwer

Permanente link

Huidige versie

https://www.openrecht.nl?jcdi=JCDI:ALT59:1