Adoptie in beweging

Auteur(s): Bron:
  • Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, FJR 2007/38, Wolters Kluwer

Samenvatting

De afgelopen jaren worden we in de kranten met enige regelmaat opgeschrikt door berichtgeving over illegale opneming van kinderen met als doel ze te adopteren en een veilig thuis te bieden. Soms argeloze, soms ook zeer berekende volwassenen, omzeilen de wet.[1, 2]

"Adoptie gaat niet per sé gepaard met ernstige problematiek of een stoornis. Een kind afstaan ter adoptie, een kind adopteren of als kind geadopteerd worden is echter wel een factor die de levens van alle betrokkenen bepaalt." (De Leeuw & Van Tuyll, 1997)[3]

1 Inleiding

De Nederlandse adoptiewet vierde in 2006 haar vijftigste verjaardag met een congres getiteld ‘Banden verwisselen’. Juridisch gezien lijkt dat goed weer te geven wat er gebeurt: de ene familieband wordt ingewisseld voor de andere. Vijftig jaar ervaring met adoptie maken echter duidelijk dat dit verwisselen pedagogisch en psychologisch gezien een complex gebeuren is dat grote gevolgen heeft voor betrokkenen. In vijftig jaar hebben we veel geleerd. Het is daarom tijd om even stil te staan, terug te blikken en vooruit te zien. In dit opiniërende artikel besteed ik aandacht aan bewegingen in het adoptieveld, een pedagogisch perspectief op adoptie en het wegen en geschikt bevinden van adoptieouders. Ik sluit af met een aantal wensen voor de toekomst.

2 Adoptie: een veld in beweging

Adoptie is een onderwerp waarvoor veel maatschappelijke en media aandacht bestaat. Het is een veld in beweging. Ook in 2007 zijn er veranderingen op komst: steeds meer landen leven het Haags Adoptieverdrag[4] na, waardoor aantallen gezonde jonge baby’s die voor adoptie naar het buitenland gaan afnemen. Voorts brengt wetenschappelijk onderzoek nieuwe inzichten en stellen direct betrokkenen (ervaringsdeskundigen) adoptie als instituut met bijbehorende structuren ter discussie. De beweging beperkt zich daarmee niet tot wetgeving of beleid. Zij omvat ook onderzoek naar adoptie, doet suggesties voor adoptie(na)zorg en luistert naar individuele ervaringen van betrokkene om zo te leren hoe we adoptie kunnen verbeteren. Belangrijkste vraag die telkens beantwoord moet worden, is hoe het belang van het kind optimaal gediend wordt door deze nieuwe bewegingen. Dat is immers het uitgangspunt bij adoptie: het kind en diens recht op gezinsopvoeding.

2.1 Wetgeving in beweging

Allereerst is het juridische veld in beweging: de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, daterend uit 1998, werd in 2004 geëvalueerd en er ligt een concept nieuw wetsvoorstel voor. De wijzigingen hebben betrekking op het verruimen van leeftijdsgrenzen die gelden voor de aspirant-adoptieouder(s), de beginseltoestemming voor wat betreft de mogelijkheid twee kinderen tegelijk ter adoptie op te nemen en de verhoging van de geldigheidsduur van de beginseltoestemming van drie naar vier jaren. Een deel van de wijzigingen kan rekenen op een breed draagvlak in het adoptieveld en komt rechtstreeks voort uit de evaluatie Wobka. De voorgenomen wijziging van de leeftijdsgrenzen niet. Deze is echter vooral terug te voeren op een succesvolle politieke lobby van adoptieoudergroeperingen en maatschappelijke tolerantie in het algemeen dan op resultaten uit de voornoemde evaluatie of gegevens uit onderzoek. Ook de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming adviseert om de voorgestelde wijziging in leeftijdscriteria niet door te voeren,aangezien zij deze niet in het belang van het kind vindt (advies RSJ 8/11/2006).

2.2 Onderzoek in beweging

In de afgelopen decennia zijn er honderden psychologische en pedagogische studies naar adoptie gepubliceerd. Belangrijkste conclusie is dat adoptiekinderen kwetsbaar zijn. Zij hebben meer en vaker gedragsschool en emotionele problemen in vergelijking tot hun niet geadopteerde leeftijdgenoten (Wierzbicki, 1997[5]; Verhulst & Versluis-den Bieman, 1989[6]; Versluis-den Bieman, 1994[7]; Stams, 1999[8]). Ook in de jong-volwassenheid lopen geadopteerden als groep een groter risico op het ontwikkelen van psychische problemen dan volwassenen die hun jeugd in hun geboortegezin doorbrachten (Tieman, 2006[9]; Storsbergen, 2004[10]). Hjern, Lindblad en Vinnerljung (2002)[11] laten zien dat geadopteerden in Zweden (geboren tussen ’70 en ’79) een hoger risico lopen te overlijden ten gevolge suïcide, vaker een suïcide poging doen, vaker opgenomen zijn ten gevolge van verslavings- of psychiatrische problematiek of een delict begaan. Deze studies benadrukken de risico’s die adoptie met zich mee kan brengen.

Juffer (2002)[12] beargumenteert in haar inauguratie dat adoptiekinderen niet zonder meer met leeftijdgenoten vergeleken moeten worden: immers het alternatief voor adoptie is het achterblijven in een (verwaarlozende) tehuisomgeving, met alle negatieve gevolgen van dien. In een metaanalyse onderworpen Juffer en Van IJzendoorn 270 adoptiestudies en daarmee data over 230.000 geadopteerden, aan nader onderzoek. Naast de eerder besproken risico’s en problemen, toont deze meta-analyse overtuigend aan dat kinderen de in een tehuis of elders opgelopen achterstanden grotendeels inhalen. Dat is een nieuwe bevinding: zowel in lengte, gewicht ,schedelomtrek, hechting, cognitieve ontwikkeling, zelfwaardering als gedrag maken de geadopteerde kinderen een enorme sprong vooruit. Van IJzendoorn en Juffer (2006)[13] concluderen vervolgens dat adoptie een krachtige interventie is. Immers ”the majority of (international) adoptees are well adjusted”. Ik zou daaraan toe willen voegen dat we op grond van deze onderzoeksresultaten adoptie het predikaat ‘evidence based’ mogen geven. Misschien is adoptie zelfs de enige echt evidence based kinderbeschermingsmaatregel die we kennen. Dat is een belangrijk gegeven, met dien verstande dat we niet uit het oog mogen verliezen dat er op individueel niveau kwetsbaarheid blijft én dat het nodig kan zijn om extra ondersteuning in te roepen.

2.5 Aantallen in beweging

In Nederland wonen circa 50.000 geadopteerden[14]. Een groot deel van hen is volwassen, tweederde is geboren in het buitenland en eenderde in Nederland. Elke geadopteerde heeft een aantal familieleden om zich heen staan, de schatting is dat dit er gemiddeld 12 zijn: twee ouders, twee paar grootouders, twee ooms/tantes van elke ouder met elk weer een of twee kinderen. Als we dit aantal aanhouden dan zijn er naar schatting ten minste 600.000 mensen in Nederland direct betrokken bij adoptie: dat is 2 tot 3% van de Nederlandse populatie15. Adoptie betreft dus een relatief kleine groep mensen en het lijkt erop dat de groep op den duur kleiner gaat worden. De aantallen zijn flink in beweging. In 2005 kwamen er bijna 1200 kinderen naar Nederland om geadopteerd te worden. In 2006 is dat aantal gedaald tot circa 750.[16] Elk jaar worden circa 1800 beginseltoestemmingen voor adoptie afgegeven. Langzaam maar zeker ontstaat een stuwmeer van wachtende ouders. Aan de andere kant kent Nederland een grote groep wachtende kinderen. Niet op adoptie, wel op gezinsopvoeding middels pleegzorg. Er ligt (nog) geen verbinding tussen beiden. Aspirant adoptieouders wachten soms wel vier jaar op een kind. Nederlandse kinderen wachten soms maanden op een nieuw gezin. Vooral voor jonge kinderen is er een tekort aan pleeggezinnen.

Ondertussen is er sprake van een verschuiving in de landen van herkomst. De jonge, gezonde baby’s worden steeds vaker in het eigen land opgevangen, binnen de eigen familie of in een pleeggezin, conform het Haags Verdrag. Kinderen die voor adoptie naar het buitenland gaan zijn steeds vaker kinderen met een – naar Nederlandse maatstaven – kinderbeschermingsverleden. We hebben het dan over kinderen die langdurig in een tehuis hebben gewoond, kinderen die vaak zijn overgeplaatst, kinderen waarvan ouders uit het gezag zijn ontheven of ontzet omdat ze geen basisverzorging konden bieden, kinderen die emotioneel en praktisch verwaarloosd zijn of kinderen die te maken hebben gehad met kindermishandeling. Daarnaast worden er vaker en meer ouders gezocht voor kinderen met een medisch of sociaal dossier. In de adoptiewereld heten zij special needs kinderen. Dit zijn kinderen die een speciale opvoedings- en ontwikkelingsbehoefte hebben. Concreet gaat het om kinderen met medische condities, (operabele) handicap (s), kinderen die samen met broertjes of zusjes binnenkomen of kinderen die ouder zijn dan vier jaar bij aankomst.

De Nederlandse adoptiepraktijk signaleert dat deze groep groeiend is. Als dat zo is, betekent dit een verzwaring van taken voor opvoeders. Als dat zo is, betekent dit ook dat adoptie en pleegzorg naar elkaar toegroeien. Simpelweg omdat de achtergrond van de kinderen waarvoor een gezin gezocht wordt steeds vergelijkbaarder wordt.

2.3 Adoptiehulpverlening in beweging

In de afgelopen tien jaar hebben de veranderingen in de jeugdzorg er toe geleid dat de adoptie-specifieke kennis versnipperd is geraakt. Adoptie-ouders met vragen, melden dat zij zelden direct deskundige hulp kunnen vinden. Via lange (om) wegen komen zijn vaak (te) laat bij een van de weinige adoptiespecialisten terecht. Specifieke adoptiezorg, preventief of curatief is maar schaars en niet zonder meer voor ieder adoptiegezin beschikbaar. Er ontbreekt een beleidsvisie op zorg aan geadopteerden en hun gezinnen die het recht van kinderen op gezinsopvoeding mee ondersteunt door gericht op tijd gespecialiseerde zorg te bieden.

Vijftig jaar adoptie betekent dat er een grote groep geadopteerden is die inmiddels volwassen is. Hun levensverhalen geven een persoonlijk en daarmee genuanceerd beeld van hun adoptie, van de manier waarop voor hun de familiebanden ‘gewisseld’ zijn of niet gewisseld konden worden (bv. Hoksbergen, 2006[17]; Harris, 2006[18]; Verrrier, 1993[19]). Het is belangrijk naar hen te luisteren en bescheiden te zijn als westerse wereld. Adoptie lost niet altijd alles op, adoptie heeft hen voor een levenslange opgave geplaatst. Een opgave die niet ophoudt bij de volwassenheid en voor sommigen een opgave die zij maar met heel veel moeite en pijn voltooien. Momenteel lijkt de beweging gaande om de hulpverlening en deskundigheid rond adoptie te bundelen.[20]

3 Adoptie: werk in uitvoering

‘Children’s chances of achieving optimal outcomes will depend on their parent’s capacities to respond appropriately to their needs at different stages of their development’ (Department of Health, UK, 2000b, p.9)[21]. Dit citaat geeft precies weer waar het bij adoptie om gaat: het aan kunnen passen van de opvoeding aan wat het kind nodig heeft. Adoptie is een pedagogische, evidence based interventie die kinderen kansen biedt om opgelopen achterstanden in te halen. Dit inhalen gebeurt niet vanzelf en de adoptie is slechts de eerste stap. Het eigenlijke werk vindt plaats in het adoptiegezin. Bohman en Sigvardsson ( 1981[22], 1990[23]), concluderen dat het adoptiekinderen goed kan vergaan “provided that the adoptive homes are of a good standard and psychologically well prepared fot the task of rearing a non-biological child”. Dit is een cruciaal gegeven. Cohen (2002)[24] merkt op dat adoptiegezinnen over het algemeen beschikken over goede psychologische steun- en hulpbronnen en op gezins- en relatieniveau vaak goed functioneren. Vinke (1999)[25] spreekt in deze context over het pedagogisch kapitaal van adoptieouders. De belangrijkste opvoedingstaak van adoptieouders is, het kind helpen te worden wie het is. Daartoe moeten de ouders zo goed mogelijke ontwikkelingsvoorwaarden scheppen. Voorwaarden die nodig zijn voor de kinderen om de inhaalslag die zo prachtig naar voren komt uit onderzoek naar groepen geadopteerden, ook op individueel niveau te kunnen maken, zodat zij hun identiteit op kunnen bouwen en zichzelf kunnen worden. Vanuit de achtergrond dat adoptie een effectieve interventie is die het recht van kinderen op gezinsopvoeding borgt, is het zaak ervoor te zorgen dat adoptiegezinnen ook echt gezinnen zijn met pedagogisch kapitaal. De voorbereiding gevolgd door de officiële beoordeling van aspirant opvoeders is hierop gericht.

3.1. Beoordelingsdilemma

Adoptie zoekt een gezin voor een kind. Het kind staat daarmee centraal. Tevens is het kind de grote onbekende. Daarmee is het beoordelingsdilemma een feit. Immers, een gerichte beoordeling is gericht op matching tussen de opvoedings- en ontwikkelingsbehoeften van een specifiek kind en de aansluiting van de mogelijkheden, het pedagogisch kapitaal van aspirant ouders hierbij. Drie vragen dienen beantwoord te worden:

1. Wat heeft dit kind nodig?

2. Wat kunnen deze aspirant ouders bieden?

3. Welke factoren in het gezin- of de (groot)familie dragen verder nog bij aan een positieve ontwikkeling van het kind?

Maar juist bij adoptie weten we alleen in algemene termen wat dit kind nodig heeft en vanuit die algemene termen proberen we een inschatting te maken van pedagogisch kapitaal van de ouders. Daarom is het van belang heldere theoretisch en praktisch gefundeerde uitgangspunten te kiezen voor de beoordeling.

3.2 Ontwikkelingstaken en opvoedingsbehoefte van adoptiekinderen

In elke fase in de ontwikkeling heeft een kind een of meerdere opgaven te voltooien (ontwikkelingstaken). In elke fase doet het kind een ander beroep op de ouders (opvoedingsopgave). Naast alle 'gewone' ontwikkelingsopgaven krijgen adoptiegezinnen te maken met adoptiespecifieke taken en dus ook adoptiespecifieke opvoedersopgaven. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste opgaven, globaal gerangschikt van eerste (bovenaan) naar latere (onderaan).

vinke tabel ontw-taken

Het voltooien van de opgaven wordt vooral ook bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van bedreigende of beschermende factoren. Voorbeelden daarvan zijn het temperament van het kind, flexibiliteit van de ouders.[27] Belangrijk voor adoptiegezinnen is, dat soms een fase is overgeslagen, waardoor een ouder kind gedrag kan laten zien, dat absoluut niet (meer) bij de kalenderleeftijd past. Toch moet er op dit gedrag gereageerd worden alsof het om een jonger kind gaat. Dat kan veel vragen van adoptieouders. Dan is het zaak dat zij in staat zijn om adoptiespecifiek op te voeden. Voor hen komen dan de volgende opvoederstaken aan bod:

vinke tabel opv-taken

In feite hebben we te maken met algemeen beoordelen versus specifiek opvoeden, waarbij de beoordeling vooraf en de geschiktheid op de lange duur uiteen kunnen lopen. Er is geen één op één relatie tussen de beoordeling vooraf en de geschiktheid van opvoeders op lange termijn. Bij de start van een adoptie wordt niet specifiek gematcht tussen de behoeften van een kind en de (on)mogelijkheden van ouders. Derhalve blijft het erg moeilijk om te voorspellen hoe het individuele gezinnen zal vergaan. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is te zorgen voor het minimaliseren van risico’s. Daar kan theoretisch gefundeerd beoordelen aan bijdragen. Later in het proces is het cruciaal te zorgen voor een structureel systeem van ondersteuning en zorg, analoog aan een systeem zoals we dat in pleegzorg kennen.

3.3 Adoptieouderschap als proces

Beoordeling van opvoedingscapaciteiten van ouders moet en kan zoveel mogelijk volgens theoretisch gefundeerde thema’s plaatsvinden. Er zijn diverse theoretische kaders voorhanden die passend zijn of passend gemaakt kunnen worden voor de Nederlandse situatie. Immers een evidence based beoordelingssysteem moet ook praktisch verankerd zijn. Een dergelijk systeem is in Engeland ontwikkeld door het Department of Health[28] en aangepast voor bijvoorbeeld het beoordelen van opvoedersmogelijkheden (parenting capacity) (Hackett, 2003[29]). Een heldere manier van beoordelen leidt tot een inzichtelijke beslissing over het verstrekken van de formele toestemming voor adoptie. Echter, een dergelijke toestemming is geen ‘diploma’, noch garantie voor een vlekkeloos verlopend adoptieproces. Daar zit de crux: adoptie is een proces, levenslang voor alle betrokkenen. De eisen die aan adoptieouders gesteld worden zijn daarmee geen ‘instapeisen’. Het zijn eigenschappen van mensen, bij voorkeur eigenschappen die men zelf (h)erkent en waar men mee aan de slag gaat om de opvoeder te worden die het kind dat in dit gezin geplaatst wordt nodig heeft. Een eerlijke houding, zelfselectie, flexibiliteit en openheid zijn enkele voorbeelden van onmisbare eigenschappen van adoptieouders. Zij vormen naar mijn mening belangrijke aspecten van het pedagogisch kapitaal. Kapitaal dat de basis vormt en zo nodig uitgebreid of vermeerderd kan worden door het inzetten van gerichte hulpverlening.

4. Terugblikken en vooruitzien

Vijftig jaar adoptie heeft ons veel geleerd, zowel op juridisch, maatschappelijk, sociaalwetenschappelijk als individueel vlak. Het thema van de studiedag banden verwisselen klinkt onherroepelijk. Dat is ook zo: adoptie is voor altijd, een leven lang. Het is een proces met eigen onderwerpen, levenstaken in elke levensfase en voor iedereen weer net even anders. Alle mensen die een rol spelen in het leven van de geadopteerde dienen de plaats te krijgen die voor hem of haar zinvol is. Banden worden niet verwisseld. Banden blijven bestaan, zichtbaar en onzichtbaar. Adoptie is de onlosmakelijke verbinding tussen geadopteerden en hun beider ouderparen. Tussen landen en culturen. Dat is ingewikkeld en boeiend tegelijk. Met de meeste geadopteerden gaat het goed, met de meeste adoptieouders ook. Dat maakt dat adoptie de moeite waard is als alternatief voor kinderen die niet (meer) bij hun ouders kunnen opgroeien. Toch moeten we niet overmoedig worden: de hierboven geschetste beweging dat er minder kinderen komen, mogelijk ook meer kinderen met een beladen verleden maant tot voorzichtigheid. Ook legitimeert dit een paar wensen voor de toekomst. Het lijkt mij wezenlijk om alle hierboven genoemde bewegingen met elkaar te verbinden zodat adoptie ingebed wordt in bestaande structuren van zorg aan jeugdigen, gezinnen en volwassenen. Belangrijkste doel van zowel pleeg- als adoptiezorg is dat kinderen groot worden in gezinnen, simpelweg omdat dat in principe de beste ontwikkelings- en opvoedingscondities biedt. Natuurlijk moet er eerst alles aan gedaan zijn om kinderen en geboorteouders bij elkaar te houden. Als dat echt niet gaat, komt pleegzorg of – als laatste optie (interlandelijke) adoptie op. In deze visie liggen pleegzorg en adoptie in elkaars verlengde. Dat impliceert ook dat adoptie met zorg omgeven moet worden: adoptiezorg. Onderzoek is nodig om objectieve gegevens te verzamelen bijvoorbeeld rond aantallen kinderen die wachten op een gezin of rond het opzetten van een evidence based systeem van beoordeling en begeleiding. Daarmee kan onderzoek de praktijk ondersteunen. Dialoog is nodig om ervoor te zorgen dat betrokken ouders, geadopteerden, onderzoekers, beleidsmakers en hulpverleners elkaars taal blijven spreken en ook echt van elkaars kennis en ervaring profiteren. Zo blijft adoptie en veld in beweging. Hopelijk kunnen we over een aantal jaren samen met betrokkenen terugblikken en concluderen dat we de bewegingen benut hebben ten goede van de kinderen en hun gezinnen.

5 Eindnoten

1. Dit artikel is een bewerking van de lezing 'Gewogen en geschikt bevonden…. over eisen aan adoptieouders' , gehouden op 7 december 2007 te Amersfoort bij de NIP/FJR studiedag 'Banden verwisselen; 50 jaar adoptiewetgeving'.

2. Dr. Anneke J.G. Vinke is vrijgevestigd pedagoog/GZpsycholoog (www.adoptiepraktijk.nl). Zij is als programmacoördinator onderzoek verbonden aan het Adoptiedriehoek onderzoekscentrum (ADOC) (www.adoptionresearch.nl)

3. L. de Leeuw & L.A.C. van Tuyll (Red.), Adoptiedriehoek Interactief, anno 1996. Verslag van de conferentie Adoptiedriehoek interactief (1995). De adoptiedriehoek aan het woord in 1996. Sociale kaart betrokken instanties bij de Adoptiedriehoek. ‘s Hertogenbosch: FIOM/Triade Consultancy, 1997.

4. Haags Adoptieverdrag, Adoptie.nl 

5. M. Wierzbicki, Psychological adjustment of adoptees: a meta-analysis. Journal of Clinical Child psychology, 22, 1993, p. 447-454.

6. F.C. Verhulst, & H.J.M. Versluis-den Bieman, Buitenlandse adoptiekinderen vaardigheden en probleemgedrag, Assen: Van Gorcum, 1989.

7. H.J.M. Versluis-den Bieman, Interlandelijk geadopteerden in de adolescentie, Vervolgonderzoek naar gedragsproblemen en vaardigheden, Rotterdam: Erasmus Universiteit, academisch proefschrift, 1994.

8. G.J.J.M. Stams, Give me a child until he is seven, A longitudinal study of adopted children followed from infancy to middle childhood, Utrecht: Universiteit Utrecht, academisch proefschrift, 1998.

9. W. Tieman, Mental health in young adult intercountry adoptees, Rotterdam: Erasmus Universiteit, dissertatie, 2006.

10. H. Storsbergen, Psychische gezondheid en welbevinden van volwassen geadopteerden, Delft: Eburon, 2004.

11. A. Hjern, F. Lindblad & B. Vinnerljung, Suicide, psychiatric illness, and social maladjustment in intercountry adoptees in Sweden. The Lancet, 10, 2002, pp 244-248

12. F. Juffer, Adoptie: een optie voor kind en gezin?, Universiteit Leiden: oratie, 2002.

13. M.H. van IJzendoorn & F. Juffer, The Emanuel Miller Memorial Lecture 2006: Adoption as intervention, Metaanalytic evidence for massive catch up and plasticity in physical, socio-emotional and cognitive development, Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47, 2006, pp. 1228-1245

14. In Nederland jan. 2006 50.074 geadopteerden: 33.511 interlandelijk geadopteerden en 16.563 binnenlands geadopteerden (1957-2005) (gecorrigeerd voor stiefouderadopties bronnen: Ministerie van Justitie, CBS, Adoptie Vereniging de Rode Draad).

15. Schatting gebaseerd op www.adoptioncrossroads.org.

16. “Er lijkt sprake van een trendbreuk in het aanbod van adoptiefkinderen. Daar waar de afgelopen jaren sprake was van circa 1.200 in Nederlandse gezinnen geplaatste kinderen per jaar, zal dit aantal in 2006 naar verwachting fors lager liggen. Na de eerste acht maanden van 2006 was volgens opgaaf van de vergunninghouders sprake van 450 geplaatste kinderen. Dit is met name het gevolg van het feit dat uit China aanzienlijk minder kinderen voor interlandelijke adoptie beschikbaar komen, onder meer omdat China inmiddels actief beleid voert om lokale adoptie te stimuleren.Vergunninghouders verwachten voor de toekomst eerder een verdere daling dan een stijging van het aanbod. “ (Kamerstukken II 2006/07, 29815 en 24587, 95, p.8).

17. R.A.C. Hoksbergen (Red.), Vertraagde Start, Soesterberg: Aspekt, 2006.

18. P.Harris (ed), In search of belonging, Reflections of transracially adopted people, London: BAAF, 2006.

19. N. Verrier, The primal wound, Baltimore: Gateway press, 1993. 

20. http://www.adoptionresearch.nl/content_docs/ADOC_ Adoptiemanifest%20.pdf

21. Framework for the assessment of children in need, Nationalarchives.gov.uk.

22. M. Bohman & S. Sigvardsson, A prospective, longitudinal study of children registered for adoption: A 15 year follow up, Annual Progress in Child Psychiatry and Child Development (1981), pp 217 237.

23. M. Bohman & S. Sigvardsson, Outcome in adoption: lessons from longitudinal studies, in: D.M. Brodzinsky & M.D. Schechter (Eds.), The psychology of adoption, New York: Oxford University Press,1990, pp. 93-106.

24. N. Cohen, Adoption, in: M. utter & E.Taylor (Eds), Child and Adolescent Psychiatry, pp 373-382. Oxford: Blackwell Publishing Ltd., 2002 .

25. J.G. Vinke, Geschikt voor het adoptiefouderschap? De ontwikkeling en het gebruik van een taxatieinstrument voor gezinsfunctioneren met het oog op interlandelijke adoptie, Delft: Eburon, 1999.

26. Bij adoptie wordt uitgegaan van de triade, de driehoek: kind, afstandsouder(s) en adoptieouders. De triadische familieverbanden omvatten verbanden binnen de adoptiefamilie en de familie die afstand deed of moest doen van het kind.

27. Voor een uitwerking zie J.G. Vinke, Geschikt voor het adoptiefouderschap? De ontwikkeling en het gebruik van een taxatie-instrument voor gezinsfunctioneren met het oog op interlandelijke adoptie, Delft: Eburon, 1999.

28. Framework for the assessment of children in need, Nationalarchives.gov.uk.

29. S. Hackett, A framework for assessing parenting capacity, in: M.C. Calder & S. Hackett, Assessment in child care, Using and developing frameworks for practice, Dorset: Russell House Publishing, 2003.

 

 

 

 

Titel, auteur en bron

Titel

Adoptie in beweging

Auteur(s)

Anneke Vinke

Bron

Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, FJR 2007/38, Wolters Kluwer

Permanente link

Huidige versie

https://www.openrecht.nl?jcdi=JCDI:ALT183:1