Wraking, gezien vanuit de gewraakte rechter

Samenvatting

Wat betekent het voor een rechter om met wraking geconfronteerd te worden? De rechtbank Overijssel organiseerde twee intervisiemiddagen over dit gevoelige thema. De deelnemers wisselden – na enige aarzeling – persoonlijke ervaringen uit.

Inleiding

Wraking mag zich de laatste jaren in een toenemende belangstelling verheugen. Het aantal wrakingsverzoeken is (in elk geval tot 2016) aanzienlijk toegenomen, er worden meer uitspraken gepubliceerd en er verschijnen onderzoeken en artikelen over wraking: hoe ervan gebruik wordt gemaakt, het verband met nevenfuncties, hoe de procedure veranderd zou kunnen worden etc. etc.Kortom, wraking is hot. Maar bij dat alles blijft een niet onbelangrijk aspect opvallend onderbelicht: hoe ervaart de rechter eigenlijk zelf een wraking?

Op zichzelf is dat niet zo verwonderlijk wanneer je je realiseert dat rechters zichzelf en de eigen persoon liever op de achtergrond houden, in het algemeen al niet geneigd zijn de publiciteit zoeken, maar zeker niet waar het hun persoonlijke ervaring als gewraakte rechter betreft. De cultuur in de rechterlijke macht heeft nu eenmaal vanouds veel weg van wat de Engelsen de ‘stiff upperlip’ noemen.

De oppervlakkige beschouwer zal dat misschien duiden als een vorm van onverschilligheid, niet geraakt kunnen worden, ‘erboven staan’, maar in hoeverre klopt dat beeld eigenlijk? Is de behoefte om erover te praten er niet, ligt de drempel te hoog of biedt de werkomgeving er onvoldoende gelegenheid toe?

Een Overijssels initiatief

De voorzitter van de wrakingskamer en de coördinator van de intervisie in de rechtbank Overijsselkwamen op het idee om over wraking een tweetal thema-intervisiemiddagen te organiseren waar rechters, die recentelijk met een verzoek tot wraking waren geconfronteerd, zich vrijwillig voor konden opgeven. Zij vroegen mij of ik de bijeenkomsten als ‘buitenstaander/ex-collega’ wilde begeleiden.

De evaluatie van deze thema-intervisiemiddagen, waar in totaal een tiental rechters zich voor had opgegeven, was zodanig positief (ik was er zelf ook door verrast) dat ik na aarzeling besloot – met medeweten van de deelnemers – hierover te berichten. Uiteraard zonder daarbij in te gaan op de individuele situaties die daar ter sprake kwamen, maar wel door enkele vrij algemeen ervaren thema’s te benoemen met als doel ook anderen die er professioneel mee te maken krijgen te overtuigen van het belang om hierover ervaringen uit te wisselen, zodat ook zij er hun voordeel mee te kunnen doen.

Het viel op dat vooral de wat oudere en ervaren rechters zich voor de bijeenkomst opgaven. Zij vonden het onderwerp kennelijk belangrijk genoeg om daarvoor een hele middag vrij te maken. Sommige deelnemers hadden ook zelf zitting gehad in de wrakingskamer en iedereen was zelf wel één of meerdere keren gewraakt. Alle teams (straf-, civiel-, familie-, bestuursrecht en toezicht) waren vertegenwoordigd. Wat mij het meeste trof was dat eigenlijk alle collega’s, na een aanvankelijke aarzeling, bereid waren heel open over hun eigen en elkaars ervaringen te spreken.

‘Oneigenlijke’ wraking

Laat ik beginnen met een relativerende opmerking: in een (niet onbelangrijk) aantal gevallen waren er ervaringen waarbij het wrakingsverzoek overduidelijk werd ingegeven door ‘proces-strategische’ overwegingen, zoals het trachten bewerkstelligen van vertraging in de procedure, het verkrijgen van extra publiciteit of het in een andere context opnieuw aan de orde stellen van een door de rechter genomen procesrechtelijke beslissing, zoals een aanhouding of het afwijzen van een deskundigenonderzoek. Dergelijke tegenwoordig min of meer regelmatig voorkomende zaken, die ik ‘oneigenlijke’ wrakingszaken zal noemen, zijn in het kader van deze intervisie minder interessant. Niet de persoon van de rechter is dan in het geding maar zijn/haar uitspraak.

In die zaken lijkt soms de wrakingsrechter de neiging niet te kunnen onderdrukken om op de stoel van de rechter ten gronde te gaan zitten. Voor die gevallen is de Hoge Raad de rechter die gewraakt wordt onlangs te hulp gekomen. Alleen wanneer de wijze van motivering van de (tussen)beschikking van de rechter naar objectieve maatstaven niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (bijvoorbeeld door de in de motivering gekozen bewoordingen) kan dit voortaan nog tot een geslaagd beroep op wraking leiden. Het valt te hopen en te verwachten dat met deze uitspraken in de hand het aantal ‘oneigenlijke wrakingen’ sterk zal worden teruggedrongen. Daardoor zullen waarschijnlijk ook praktijkvoorbeelden zoals die te vinden zijn in de persoonlijke notitie van Aben tot het verleden gaan behoren.

Enkele algemene indrukken

Anders wordt het als de wraking (mede) in essentie een wijze van bejegening door de rechter betreft, of het verwijt inhoudt dat de behandelend rechter op enigerlei wijze sympathiseert met de andere procespartij of kennelijk een vooropgezette uitkomst van de procedure voor zou staan. Dit raakt immers de kerncompetentie van het rechterschap: de onpartijdige en onbevooroordeelde houding tegenover alle rechtzoekenden.

Vanaf het moment dat het wrakingsverzoek wordt gedaan en de rechter de gronden in het proces-verbaal laat opnemen, houdt hij in die zaak in feite op rechter te zijn en wordt hij – tijdelijk – partij. Zo verliest hij als het ware de bescherming, de ‘onaantastbaarheid’, die het rechterschap biedt en wordt hij opeens kwetsbaar. Die kwetsbaarheid neemt toe omdat straks drie collega’s hem de maat zullen gaan nemen en wel over een heel specifieke kwaliteit die in dit vak het meest kostbaar, maar tevens ook het meest breekbaar is: de professionele integriteit.

Een toegewezen wraking kun je als rechter rationeel wel relativeren door jezelf voor te houden dat het (in de ogen van je collega’s) slechts ‘de schijn’ van partijdigheid betrof, maar je weet als geen ander dat een oordeel over ‘het mindere’ slechts impliceert dat ‘het meerdere’ niet is getoetst en/of niet is bewezen of onvoldoende aannemelijk is geworden. Anders gezegd: de wrakingsuitspraak, zelfs wanneer de wraking werd afgewezen, laat theoretisch de mogelijkheid open dat er wel van enige vooringenomenheid sprake kan zijn geweest, al is dat de wrakingsrechter niet gebleken. In dat licht gezien is het dan ook niet vreemd dat de rechter zich alleen al door het wrakingsverzoek zelf kwetsbaar kan voelen. Zeker wanneer de zaak zich in de schijnwerpers van de publiciteit afspeelt.

Welke onderwerpen kwamen er zoal aan de orde?


Naar de zitting of schriftelijk reageren?

Bij verschillende deelnemers leefden allereerst praktische vragen, zoals: ga ik wel/niet naar de zitting of geef ik schriftelijk mijn standpunt? Zo ja, hoe? Die keus is niet zonder consequenties: allereerst kan het een onaangename ervaring zijn opeens op de stoel van de partij in ‘jouw’ zittingzaal te moeten plaatsnemen. Maar vermijd je dat, dan zullen collega’s mogelijk ook gevolgtrekkingen maken uit jouw afwezigheid op de wrakingszitting. Een bepaalde sfeer die daar door de verzoeker van de wraking wordt neergezet kan allicht blijven hangen en feitelijkheden kunnen worden voorzien van een nadere toelichting of context. Dit alles blijft dan onweersproken. Een overweging om juist niet naar de zitting te gaan en alleen schriftelijk een standpunt in te dienen kan anderzijds voortkomen uit het inzicht dat je als rechter niet gewend bent om de eigen rol als gewraakte rechter duidelijk en objectief over het voetlicht te krijgen, zeker niet wanneer je geraakt bent in de eigen professionele integriteit. Ik herinner mij uit mijn eigen verleden als rechter de felle discussies alleen al over de vraag of je als gewraakte rechter zelf al dan niet in toga op de wrakingszitting moet verschijnen. Achter die discussie gaat voor de goede verstaander een wereld schuil.

De voorbereiding

Over de wijze van voorbereiding (en de mate daarvan) werd heel verschillend gedacht. Sommigen besteden daar weinig aandacht aan, anderen nemen een schriftelijke of mondelinge reactie heel serieus. Opvallend was dat weinigen de griffier inhoudelijk betrekken bij die voorbereiding, terwijl die toch bij uitstek degene is die objectief zou kunnen beschrijven wat er zich feitelijk op de zitting heeft afgespeeld. De mogelijkheid om de griffier te vragen om je naar de wrakingszitting te vergezellen werd in deze intervisie niet geopperd. Een mogelijke overweging kan zijn dat de rechter de griffier liever uit de wind wil houden dan te belasten met een potentieel loyaliteitsconflict, dat in bijzondere gevallen op de loer kan liggen. Met vertrouwde collega’s wordt wel voorgesproken maar vrij zelden komt het voor dat een collega wordt gevraagd jou naar de wrakingszitting te vergezellen. Bij meervoudige zittingen waar de voorzitter gewraakt is, ligt dat weer meer voor de hand.

De uitspraak

Niet zelden komt het voor dat de gewraakte rechter het niet eens is met een overweging in de uitspraak, soms zelfs met de uitspraak zelf. Dat roept dan weer het dilemma op: ga ik achteraf reageren en zo ja, hoe, wanneer en naar wie? Misschien toon ik mij dan als een slecht verliezer. Tot een andere uitkomst in die zaak zal het in elk geval niet leiden. Als rechter houden wij er immers ook niet van dat partijen na de uitspraak willen laten weten dat en waarom zij het er toch niet mee eens zijn. Voor nakaarten moet je niet bij de rechter zijn die de beslissing heeft gegeven. Daarvoor dient de weg van een hoger beroep, maar die weg is hier afgesloten! Net zoals er een schroom is om over de eigen wrakingszaak te spreken, zo bestaat er ook een grote terughoudendheid om (met name natuurlijk negatieve) ervaringen terug te koppelen naar (de voorzitter van) de wrakingskamer, zo bleek. En als dat in enkele gevallen wel gebeurt dan zal de voorzitter van de wrakingskamer daar inhoudelijk moeilijk op in kunnen gaan zonder in conflict te komen met het raadkamergeheim. Worden deze ervaringen echter gedeeld met sommige collega’s dan kan dat makkelijk tot scheve verhoudingen binnen een college leiden. De vertrouwelijke en veilige setting van een intervisie kan hiervoor wel gelegenheid bieden.

Een afgewezen wraking…: en dan

De lezer die zelf geen ervaring heeft met wraking zou wellicht denken dat na een afwijzende beslissing op het wrakingsverzoek de kous af is en de rechter gewoon weer zijn ‘rol als rechter’ in de zaak ten gronde opneemt. Maar zo eenvoudig ligt dat niet altijd. Denkbaar is dat de opgedane ervaring in de wrakingszaak (en wellicht bepaalde overwegingen in de wrakingsbeslissing) tot een hernieuwde afweging leidt over de vraag of de rechter nog steeds voldoende onbevangen en onpartijdig in deze zaak staat. Dat komt ook met enige regelmaat voor. Toch bestaat er vaak een aarzeling om je als rechter in zo’n geval alsnog terug te trekken. Niet alleen rijst dan de vraag hoe partijen en advocaten daarmee om zullen gaan, maar ook hoe de collega’s ernaar zullen kijken. Niemand van hen zit immers te wachten om zo’n zaak na een dergelijk incident over te nemen met alle vertraging en extra werkbelasting die dat ook nog voor collega’s tot gevolg heeft. Op die manier kan een vrije afweging onder druk komen te staan. Om ook in dit soort dilemma’s tot een goede afgewogen beslissing te komen zou het m.i. mogelijk gemaakt moeten worden om desgewenst een ‘vertrouwenscollega’ toegevoegd te krijgen met wie dergelijke vragen nader besproken en geanalyseerd kunnen worden.

Bedoelde en onbedoelde effecten van een wraking 

Maar ook dieperliggende, meer reflectieve vragen kwamen aan de orde: in hoeverre heeft een (al dan niet toegewezen) wrakingsverzoek effect op mijn latere zittingsgedrag? Niet alleen in de betreffende zaak, maar ook in andere zaken. Maakt het mij onzekerder, word ik voorzichtiger of durf ik minder te confronteren? Dat kan (hoezeer ook ongewenst) een zekere vervlakking of ‘sfinxachtig’ gedrag in de hand werken. Of raakt het mij juist niet echt en kan ik de verantwoordelijkheid voor het entameren van de wraking bij die betreffende partij laten en overgaan tot de orde van de dag? De ervaringen en inzichten zijn heel verschillend.

Natuurlijk leidt een wrakingsverzoek, ongeacht of het wordt toe- of afgewezen vaak tot een nadere zelfanalyse: wat was precies mijn rol en wat had ik toen anders kunnen of moeten doen? Hoe had een collega dit in zo’n situatie aangepakt? Wat heb ik ervan geleerd en kan ik het nu misschien eerder zien aankomen? Wat is de rol van de wrakingsrechters geweest die daarover hebben moeten oordelen? Hoe hebben zij dat concreet gedaan en in hoeverre konden de overwegingen en beslissing mij overtuigen?

Allemaal vragen die zich niet zomaar eenvoudig laten beantwoorden en al helemaal niet met enkele richtlijnen zijn te ondervangen. Veel hangt af van de concrete situatie, de context en niet in de laatste plaats het incasseringsvermogen van de rechter. Zij lenen zich niet voor bespreking in een artikel, maar bij uitstek wel heel goed voor bespreking met collega’s in een veilige setting. Hoezeer wij als rechter ook getraind zijn in het nemen van beslissingen in de zaken van anderen die ons worden voorgelegd, het maken van dit soort keuzes wanneer wij het ‘object van de wraking’ zijn, plaatst ons soms voor lastige dilemma’s. Tijdens de intervisiebijeenkomsten in de Overijsselse rechtbank bleek in elk geval dat er behoefte was deze vragen met elkaar te delen en de eigen analyses te toetsen aan die van collega’s. Dat kan ook bijdragen aan een meer open cultuur en iedereen zou daarvan kunnen leren.

Equality of arms

Er kwam nog een ander aspect in de bijeenkomsten naar voren. In hoeverre is er in de wrakingsprocedure in objectieve zin eigenlijk wel sprake van voldoende ‘equality of arms’?

Om te beginnen: de verzoekende partij zal heel vaak de bijstand van een advocaat hebben. De rechter die besluit naar de zitting te gaan zal zichzelf moeten ‘verdedigen’. (Een rol die de rechter qualitate quatrouwens vaak niet erg ligt.) Als het over feitelijkheden gaat die al dan niet zijn voorgevallen staat het woord van de rechter tegenover het woord van de partij en diens raadsman die er beiden bij aanwezig waren. De griffier zal de wrakingszitting in de regel niet bijwonen. Indien de wederpartij van de verzoeker van de wraking al aanwezig is en de lezing van de rechter ondersteunt of bevestigt kan dat de onafhankelijk rol van de gewraakte rechter ook juist verder ondergraven:

"ziet u, ook hier neemt de wederpartij het voor deze rechter op; vier handen op een buik…"

En los hiervan werd nog gewezen op een ander curieus formeel verschil: volgens een uitspraak van de rechtbank Zutphen mag de gewraakte rechter op zijn beurt een lid van de wrakingskamer niet wraken. Terwijl daar – juist omdat er sprake is van collega’s in één college – onder omstandigheden toch bepaald redenen voor kunnen zijn. De processueel gewaarborgde zorgvuldigheid waarmee de rechter behoort om te gaan met zijn onpartijdigheid jegens partijen, kan op deze wijze wel opeens sterk opgerekt worden wanneer het gaat om de beoordeling van het gedrag van collega’s in het kader van een wraking. Dit raakt ook aan de samenstelling van de wrakingskamer, waarop ik hierna nog kort terugkom.

Maar ook in meer subjectieve zin bestond er desgevraagd bij de meeste deelnemers de indruk (niet alleen in hun eigen ervaring) dat wrakingsrechters geneigd zijn strenger te toetsen dan het criterium van de wet strikt genomen verlangt. Dat zou verklaard kunnen worden door een zekere beduchtheid om juist van deze verzoekende partij het verwijt te krijgen zelf weer bevooroordeeld te zijn en de collega de hand boven het hoofd te willen houden. Zo kan men zich afvragen of en in hoeverre de wrakingsrechter als collega van een van de partijen bij de wrakingszaak zelf wel helemaal voldoende onbevangen is om hierin geheel onpartijdig te kunnen beslissen. De rechter mag zelfs niet een zaak behandelen waar een oud-kantoorgenoot als advocaat bij betrokken is. Dit gaat bepaald veel verder. Het blijft op eieren lopen.

Het is dan ook niet vreemd dat, zeker in het geval van serieuze wrakingszaken, in de onderlinge verhoudingen binnen een college lastige situaties kunnen ontstaan. De rechter die gewraakt wordt, zeker in geval van alleenrechtsprekende rechters, kan een gevoel krijgen er alleen voor te staan. In de wraking ben je immers partij (of in de visie van de rechtbank Zutphen ‘object van de wraking’), en zal je dus afstand moeten houden van de leden van de wrakingskamer. Maar ook bij andere collega’s zal je niet gemakkelijk met je verhaal terecht kunnen. De zaak is immers ‘onder de rechter’ en er zal dus een neiging bestaan om daar niet in te willen treden.

Dit speelt nog sterker in het geval de wrakingskamer in haar uitspraak weliswaar de wraking afwijst maar daar wel een obiter dictum aan toevoegt. Bijvoorbeeld in de trant van: “… de behandelend rechter had er wellicht verstandiger aan gedaan …, maar dit levert nog geen voldoende grond voor…”. Hoezeer ook begrijpelijk dat de wrakingskamer daarmee de verzoeker enigszins tegemoet wil komen met een soort bemiddelende overweging, gezien vanuit de gewraakte rechter kan en zal dat vaak als negatieve kritiek op zijn functioneren worden opgevat, neergelegd in een openbare rechterlijke uitspraak van drie collega’s, waarbij derden betrokken zijn en waarop ook geen weerwoord mogelijk is en zonder verdere waarborgen waarmee kritiek op rechterlijk functioneren in andere gevallen is omgeven. In zo’n situatie komt de kwetsbaarheid van de gewraakte rechter wel heel duidelijk tot uitdrukking.

Niet vreemd is al bij al dat de gewraakte rechter soms het gevoel kan bekruipen in de kou te staan. Des te meer werd het door een aantal van de deelnemers gewaardeerd wanneer een collega, en in het bijzonder een leidinggevende, er blijk van gaf te beseffen dat gewraakt worden soms een diepingrijpende ervaring kan zijn, die je tijdelijk uit het evenwicht kan brengen en gevoelens van frustratie, onzekerheid, boosheid en/of machteloosheid kan oproepen. Interessant in dit verband is de visie van de Amerikaanse rechtsfilosofe en ethicus Martha Nussbaum die in het voetspoor van Aristoteles verlaging van status of ‘status injury’ – in ons geval dus de rolverwisseling van de rechter die zelf oordeelt naar een ‘partij’ over wie geoordeeld wordt – ziet als een belangrijke bron van (machteloze) woede. Een thema dat m.i. om nadere uitwerking vraagt, maar waar het bestek van dit artikel zich niet voor leent. Hoe dit ook zij: werkelijke aandacht voor en vooral erkenning van subjectieve gevoelens van boosheid, frustratie, onzekerheid of er alleen voor te staan, kan daarin veel goed maken. En dat was precies de gedachte achter dit Overijsselse initiatief.

Samenstelling van de wrakingskamer

Uit de bijeenkomsten kwam ook nog een andere kwestie naar voren die ik hier ten slotte nog kort wil noemen: in hoeverre kan en wordt bij de samenstelling van de wrakingskamer (ad hoc, dus in een concreet geval) rekening gehouden met de kennis van en de ervaring in het rechtsgebied dat in de bodemzaak aan de orde is? In de praktijk is het vaak een hele toer om op heel korte termijn (om de zaak ten gronde zo min mogelijk vertraging te laten ondervinden) een wrakingskamer compleet te krijgen. De nood is ooit eens zo hoog gestegen dat een Rio moest worden aangezocht om de wrakingskamer te completeren, zo vernam ik van de voorzitter van de wrakingskamer. Voor de betreffende Rio wel een leerzame ervaring natuurlijk, maar de vraag rijst dan wel of dat voldoende strookt met het gewicht (en het gezag) dat van de wrakingskamer moet blijven uitgaan. Ook hier laten zich de gevolgen van een nijpende werkdruk gevoelen.

Conclusies

Met dit artikel hoop ik de lezer te kunnen overtuigen van het grote belang om dit onderwerp anders dan alleen vanuit ‘juridisch-technisch’, organisatorisch en/of procedureel oogpunt te benaderen. Ik sluit daarom deze impressies af met enkele (voorzichtige) conclusies:

  • Het initiatief van de Overijsselse rechtbank tot het scheppen van gelegenheid om in een veilige setting persoonlijke ervaringen over wraking en de vragen die dat oproept uit te wisselen, verdient alleszins navolging.
  • Het werkelijk aandacht geven (en in een enkel geval misschien zelfs bijstand verlenen) aan de rechter die gewraakt wordt, niet alleen voor de gevoelens die de wraking oproept, maar ook om hem te helpen een goede objectieve analyse te maken van de situatie en hoe daarin verder te handelen, zou vanzelfsprekender moeten worden.
  • Zowel in objectieve zin (equality of arms) als in de zin van de ‘subjectieve rechtvaardigheid’ lijkt het verstandig de wrakingsprocedure en de gegroeide praktijk daarvan nader te bestuderen en bij voorstellen voor aanpassingen ook de hierboven beschreven ervaringen en bevindingen van gewraakte rechters te betrekken.
  • Een nadere studie over dieperliggende aspecten, zoals die onder meer in de filosofische literatuur te vinden zijn, kan in dit verband verhelderend werken.

Eindnoten

1. Zie het WODC-rapport uit 2002 Schijn van partijdigheid van rechters en een rechtsvergelijkend onderzoek naar de mogelijkheden van herziening van de wrakingsprocedure, uitgebracht door de Raad voor de rechtspraak, Research Memoranda Nummer 5/2012 Jaargang 8 en de aldaar aangehaalde literatuur.

2. Respectievelijk mr. J.A.O.M. van Aerde en mr. F. Koster.

3. Het concept van dit artikel heb ik aan de deelnemers voorgelegd met de vraag of het geen inbreuk vormde op de vertrouwelijkheid die aan de intervisie eigen is. Dit leverde wel nog enkele waardevolle suggesties voor aanpassing, maar geen inhoudelijke bezwaren op.

4. In het vervolg gebruik ik ter wille van de leesbaarheid alleen het mannelijke voornaamwoord.

5. Zie twee uitspraken van dezelfde datum: Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770. Uit het gesloten stelsel van rechtsmiddelen leidt de Hoge Raad af dat zelfs een onjuiste, onbegrijpelijke, gebrekkige of te summier geachte motivering, ja zelfs het geheel ontbreken van een motivering, geen grond voor wraking kan opleveren.

6. Persoonlijke notitie van de A-G Diederik Aben van 10 november 2010, gepubliceerd op het NJBblog.

7. Het woord ‘partij’ is hier gebruikt in de gebruikelijke zin van het woord, niet in strikt juridische zin (zie hierover ook noot 9).

8. Anders dan in het arbitragerecht waar ook een toegevoegd secretaris kan worden gewraakt (art. 1033 Rv) kent het procesrecht geen wrakingsmogelijkheid van de griffier. Dat heeft tot gevolg dat deze meestal tijdens de wraking geheel buiten beeld blijft. Dat is eigenlijk vreemd omdat de griffier in die situatie eigenlijk de meest aangewezen (want zelf niet direct belanghebbende) persoon is, die de wrakingskamer kan voorlichten over hetgeen wel of niet ter zitting is voorgevallen.

9. Zie een uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Zutphen van 1 december 2009, ECLI:NL:RBZUT:2009:BK4858. In een – m.i. voor kritiek vatbare redenering – betoogt de rechtbank dat de gewraakte rechter geen partij is in de strikte zin van artikel 36 Rv en daarom ook niet de bescherming van artikel 6 van het EVRM toekomt. Hij is slechts ‘het object van het wrakingsverzoek’ (en dus zelf kennelijk geen rechtssubject?). Om die reden werd hij niet ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek van (één van de rechters van) de wrakingskamer.

10. Onder meer te vinden in het magazine van filosofie van 21 november 2016: Wat is woede eigenlijk? Dit thema wordt dieper uitgewerkt in het boek Woede en vergeving, wrok, ruimhartigheid, gerechtigheid van Martha Nussbaum, Amsterdam: Ambo/Anthos 2016.

 

Titel, auteur en bron

Titel

Wraking, gezien vanuit de gewraakte rechter

Permanente link

Huidige versie

https://www.openrecht.nl?jcdi=JCDI:ALT265:1