Noot bij ECLI:NL:RBGEL:2018:4467 - letselschade door delay na hartinfarct

Samenvatting

Deelgeschillenprocedure leent zich niet voor beoordeling of hotel onjuist heeft gehandeld bij acute medische situatie en cursusorganisatie treft geen blaam

Inleiding

Een cursiste heeft pas laat medische hulp gekregen toen zij een herseninfarct had, waardoor zij schade heeft opgelopen. De cursiste is van mening dat de nachtportier van het hotel waar zij tijdens de cursus verbleef, niet adequaat heeft gehandeld toen zij zich niet goed voelde en dat de organisator van de cursus bovendien is tekort geschoten door zelf in de nachtelijke uren niet bereikbaar te zijn. De cursiste spreekt de organisator aan tot schadevergoeding op grond van art. 7:507 (oud) BW, de grondslag voor aansprakelijkheid van reisorganisatoren voor schade van de reiziger als een (pakket)reis niet verloopt conform de verwachtingen die hij redelijkerwijs mocht hebben. De “reis” waar het hier om gaat betrof een drieweekse landbouwcursus van ICRA (International Centre for development oriented Research in Agriculture) in Wageningen, waarvoor de cursiste, die als landbouwonderzoeker in Burkina Faso werkte, een beurs had ontvangen. Interessant zijn de overwegingen van de rechtbank of ICRA, die geen touroperator is maar enkel een (meerdaagse) cursus organiseerde, als reisorganisator kan worden aangemerkt en wat van een hotelaccommodatie verwacht mag worden als om medische hulp wordt gevraagd.

Is er sprake van een pakketreis en is ICRA reisorganisator daarvan?

De aansprakelijkheid van reisorganisatoren is geregeld in titel 7.7a BW. De regeling die ten tijde van deze zaak gold zag uitsluitend op door reisorganisatoren georganiseerde pakketreizen. Van een pakketreis is in deze regeling sprake indien het gaat om een vooraf georganiseerde reis (van meer dan 24 uur of met tenminste één overnachting), die bestaat uit tenminste twee reisdiensten, zoals vervoer, accommodatie en/of een op zichzelf staande toeristische dienst (die een significant deel van de reis uitmaakt).[1] De reis mag aan slechts een beperkte groep mensen worden aangeboden en het is niet nodig dat de reiziger zelf de volledige prijs betaalt. Zo werd in het Rechberger-arrest de reis die een dagblad in het kader van een reclameactie aan haar abonnees voor een uitzonderlijk lage prijs aanbood (zij hoefden alleen de luchthavenbelasting en een toeslag ingeval van een eenpersoonskamer te betalen) als een pakketreis aangemerkt.[2] De reis hoeft geen toeristisch karakter te hebben. Zo valt een zakenreis ook onder de regeling, zolang de reis voldoet aan de kenmerken van een pakketreis.[3] Een zakelijk congres of cursus, zoals waar in de onderhavige zaak sprake van was, zal overigens moeilijk als toeristische dienst kunnen worden aangemerkt.[4] Om van een pakketreis te kunnen spreken is dan dus naast het congres tevens accommodatie en vervoer en/of een (wel) toeristische dienst nodig. In de onderhavige zaak was daar sprake van. ICRA organiseerde voor de cursiste immers zowel de vlucht als het hotel. Weliswaar werd de cursus bekostigd vanuit een beurs van Nuffic (de Nederlandse organisatie voor internationalisering in onderwijs), maar dat betekent niet dat daarmee geen sprake is van een pakketreis zoals het Rechberger-arrest ook laat zien.

De vervolgvraag is of ICRA als reisorganisator kan worden beschouwd. Ook deze vraag heeft de rechtbank bevestigend beantwoord. Als reisorganisator wordt aangemerkt degene die in de uitoefening van zijn bedrijf op eigen naam aan het publiek of aan een groep personen een pakketreis aanbiedt.[5] Met het “op eigen naam” aanbieden van een pakketreis wordt volgens de Hoge Raad bedoeld dat die partij zich jegens de reiziger verbindt om de overeengekomen prestatie te verrichten en dus partij is bij de reisovereenkomst.[6] Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een boekingskantoor dat niet namens zichzelf handelt maar ten behoeve van bijvoorbeeld een touroperator die een reis organiseert of een reisdienstleverancier zoals een hotel of vliegmaatschappij.[7] Het is niet nodig dat de reisorganisator van het organiseren van reizen zijn bedrijf maakt; de feitelijke uitvoering van de reis kan aan een (andere) reisorganisator worden uitbesteed. De Parlementaire Geschiedenis noemt in dit verband het dag- of weekblad dat voor zijn lezers excursies organiseert, waarbij de feitelijke uitvoering aan een reisorganisator wordt overgelaten, alsook het boekingskantoor dat op eigen naam door anderen samengestelde reizen aanbiedt.[8] De wetgever heeft met de woorden “in de uitoefening van zijn bedrijf” het oog gehad op het “niet incidenteel” organiseren van reizen, welke terminologie in de definitie van reisorganisator in art. 2 Richtlijn 90/314/EEG, waarop de regeling van titel 7.7a BW is gebaseerd, wordt gebruikt.[9] Een winstoogmerk is tenslotte evenmin vereist. Nu ICRA in deze kwestie het pakket aan reisdiensten zelf samenstelde en aan de cursiste aanbood, bevreemdt het op zich niet dat de cursiste haar pijlen op haar richtte. Het is echter niet op voorhand duidelijk of ICRA het samenstellen en aanbieden van het pakket aan diensten in verband met de cursus ook meer dan incidenteel deed voor haar cursisten en dus “bedrijfsmatig” handelde. Uit de uitspraak blijkt daarover niets. De motivering van het oordeel dat ICRA als reisorganisator kan worden aangemerkt, is wat dat betreft in mijn optiek (wat) te mager.

Aan een nachtportier van een hotel te stellen eisen

De vervolgvraag is of de reis niet is verlopen overeenkomstig de verwachtingen die de cursiste op de grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs mocht hebben.[10] De rechtbank volgt de stellingen van de cursiste dat zij op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs mocht verwachten dat de reis op zodanige wijze was georganiseerd dat de nachtportier van het hotel in geval van een roep om acute medische hulp meteen een arts te hulp zou roepen, althans zichzelf van de situatie op de hoogte zou stellen. Dat klemt te meer nu het gaat om een hotel waar geregeld buitenlandse gasten uit Afrikaanse landen verblijven. Dit oordeel komt mij niet onlogisch of onjuist voor. In geval van een kenbare reële noodkreet van een hotelgast mag van een hotel passende actie verwacht worden.

Of er concreet sprake was van een roep om acute medische hulp is echter onduidelijk. Ook is onduidelijk of het voor de portier redelijkerwijs duidelijk was of moest zijn dat acute medische hulp geboden was of dat de situatie zodanig was dat ten minste onderzoek verlangd mocht worden ter vaststelling dat die hulp niet nodig was. De geluidloze filmbeelden van de bewakingscamera waarop het gesprek met de nachtportier te zien is, geven geen uitsluitsel over wat er precies is besproken. Volgens ICRA blijkt uit de verklaring van de portier dat de medecursiste zich niet zodanig heeft uitgelaten dat de portier moest begrijpen dat acuut ingrijpen nodig was of dat ten minste nader onderzoek naar de situatie geïndiceerd was. Terecht overweegt de rechtbank naar mijn mening dat het enkele feit dat een hotelgast ’s nachts om een arts vraagt op zichzelf geen roep om acute medische hulp impliceert. Het gaat het bestek van de deelgeschilprocedure te buiten om de cursiste tot bewijslevering van haar stellingen toe te laten, waardoor de rechtbank het verzoek voor zover op dit punt gegrond nog niet kan beoordelen en deze op grond van art. 1019z Rv moet afwijzen.

Ten aanzien van de onbereikbaarheid van ICRA ’s nachts, wijst de rechtbank het verzoek wel reeds inhoudelijk af. Het is niet reëel te verwachten dat altijd één van de medewerkers van de reisorganisator in geval van nood in de nachtelijke uren te hulp geroepen kan worden. De cursiste kon zich voor hulp in spoedeisende situaties verlaten op de noodhulpdiensten die via 112 te bereiken zijn, zo nodig met behulp van bijvoorbeeld de portier of anderen. Dit lijkt mij geen onredelijk oordeel. Indien er nood aan de man is, lijkt het mij niet meer dan logisch dat je een noodhulpdienst te hulp roept of laat roepen. Het is zeer de vraag wat de reisorganisator had kunnen doen, indien zij ’s nachts wel telefonisch bereikbaar was geweest. Op afstand zal de situatie lastig zijn in te schatten. Het komt uiteindelijk aan op een inschatting of er hulp nodig is, welke inschatting de cursiste in wezen alleen zelf goed kon maken. Over de beschikbare noodhulpdiensten en hun contactgegevens was de cursiste overigens voorafgaande aan de reis door ICRA ook geïnformeerd. In de welkomstbrief van ICRA waren immers de contactgegevens van de huisartsen, apotheek en tandarts in Wageningen en van het ziekenhuis in Ede en het noodnummer 112 vermeld.

Nieuw recht Ten slotte een blik op het nieuwe recht. Op 1 juli 2018 is titel 7.7a BW gewijzigd door de komst van de Richtlijn (EU) 2015/2302. Laatstgenoemde richtlijn vormt een “update” van de oude – nu ingetrokken – Richtlijn 90/314/EEG, waarop de oorspronkelijke regeling van titel 7.7a BW was gebaseerd. Men was van oordeel dat de oude richtlijn niet meer overeenkwam met de huidige wijze waarop reizigers reizen plegen te boeken, zoals het via internet boeken van op maat gesneden vakanties. De nieuwe regeling beoogt meer transparantie en rechtszekerheid aan reizigers en handelaren te bieden en de wettelijke regelingen van de lidstaten (meer) te harmoniseren.[11] De nieuwe regeling is ruimer geworden doordat zij niet alleen regels omvat met betrekking tot een pakketreis maar ook voor het zogenaamde “gekoppelde reisarrangement”. Een gekoppeld reisarrangement is – kort gezegd – net als de pakketreis een combinatie van twee reisdiensten, echter de reisdiensten worden altijd los van elkaar geboekt en betaald.[12] Het onderscheid tussen een pakketreis en een gekoppeld reisarrangement is vooral van belang voor de mate van reizigersbescherming als de reisdiensten niet goed worden uitgevoerd. Indien de reis niet goed wordt uitgevoerd heeft een reiziger ingeval van een pakketreis recht op het verhelpen van de tekortkoming en zo nodig prijsverlaging en schadevergoeding. Bij een gekoppeld reisarrangement heeft de reiziger deze bescherming in beginsel niet, maar geniet hij enkel bescherming tegen insolventie van de handelaar die het gekoppeld reisarrangement faciliteert.[13]

Zou het verschil maken of de onderhavige zaak onder het oude of het nieuwe recht is beslecht? Dat valt nog maar te bezien. Ook onder het nieuwe recht is van een pakketreis sprake als deze bestaat uit ten minste twee reisdiensten, zoals accommodatie, vervoer en/of een andere op zichzelf staande toeristische dienst (die een wezenlijk deel van de waarde van de pakketreis vertegenwoordigt of een essentieel kenmerk van de pakketreis is). Verder wordt als reisorganisator nog steeds beschouwd degene die pakketreizen samenstelt en ten verkoop aanbiedt.[14] Wel is het zo dat tegenwoordig niet onder de regeling vallen reizen die incidenteel en zonder winstoogmerk alsook uitsluitend aan een beperkte groep reizigers worden aangeboden.[15] Het gaat hier om cumulatieve vereisten.[16] Richtlijn (EU) 2015/2302 doelt bijvoorbeeld op reizen die liefdadigheidsinstellingen, sportverenigingen of scholen niet meer dan enkele keren per jaar voor hun leden organiseren en die niet worden aangeboden aan het publiek.[17] Zoals hiervoor genoemd is het onduidelijk of en in hoeverre ICRA meer dan incidenteel een combinatie van meerdere reisdiensten in verband met een cursus samenstelt en aanbiedt aan cursisten. Als dat niet het geval is en als ICRA zonder winstoogmerk zou opereren, dan zou, ervan uitgaande dat de cursussen enkel voor een beperkte doelgroep toegankelijk zijn, de reis waar het in deze zaak over gaat mogelijk niet onder de nieuwe titel 7.7a BW vallen. Ten slotte is de maatstaf voor aansprakelijkheid onder de nieuwe regeling materieel gelijk aan die van de oude regeling. Zowel Richtlijn (EU) 2015/2302 als Richtlijn 90/314 EEG gaan uit van het principe van non-conformiteit en spreken in dat verband over

Eindnoten


1. Art. 7:500 lid 1 onder b (oud) BW.

2. HvJ EG 15 juni 1999, C-140/97, ECLI:EU:C:1999:306, NJ 1999/776 (Rechberger).

3. Kamerstukken II 1991/92, 22506, 3 (MvT), p. 6. Ook een scholierenuitwisseling wordt niet als een toeristische dienst aangemerkt zoals blijkt uit HvJ EG 11 maart 1999, C-237/97, ECLI:EU:C:1999:69, NJ 1999/662 (AFS Intercultural Programs Finland ry).

4. Tekst & Commentaar BW, art. 7:500 BW, aant. 3.d.

5. Art. 7:500 lid 1 onder a (oud) BW.

6. HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8510, NJ 2011/448, m.nt. Jac. Hijma (SGR/ ANVR).

7. Uitzondering hierop vormt de doorverkoper of tussenpersoon van een niet in Nederland gevestigde reisorganisator. Deze doorverkoper of tussenpersoon wordt op grond van art. 7:500 lid 2 (oud) BW ook als reisorganisator beschouwd.

8. Kamerstukken II 1991/92, 22506, 3 (MvT), p. 4 en 2.

9. Volgens art. 2 lid 2 Richtlijn 90/314/EEG is de definitie van reisorganisator: “de persoon die niet-incidenteel pakketten samenstelt en deze rechtstreeks of via een doorverkoper verkoopt of ten verkoop aanbiedt”.

10. Art. 7:507 lid 2 (oud) BW

11. Considerans nr. 2, 5 en 6 Richtlijn (EU) 2015/2302.

12. Zie voor de volledige definitie van een gekoppeld reisarrangement art. 7:500 onder e BW en voor die van een pakketreis art. 7:500 onder b BW.

13. De reiziger zal alleen een met een pakketreis vergelijkbare bescherming voor de goede uitvoering van de reisdiensten genieten, als de handelaar van een gekoppeld reisarrangement (a) de reiziger vooraf niet heeft geïnformeerd over het feit dat hij geen aanspraak kan maken op de rechten voor pakketreizen en dat elke reisdienstverlener uitsluitend verantwoordelijk is voor de goede uitvoering van de reisdienst, maar dat hij wel aanspraak kan maken op bescherming bij insolventie

Titel, auteur en bron

Titel

Noot bij ECLI:NL:RBGEL:2018:4467 - letselschade door delay na hartinfarct

Auteur(s)

Janneke Kruijswijk Jansen

Permanente link

Huidige versie

https://www.openrecht.nl?jcdi=JCDI:ALT360:1